Jeremiah:1:4-19



Seeker Overlay ON

* Het woord des HEEREN dan geschiedde tot mij , zeggende : * Eer Ik u in moeders buik formeerde , heb Ik u gekend , en eer gij uit de baarmoeder voortkwaamt , heb Ik u geheiligd ; Ik heb u den volken tot een profeet gesteld . * Toen zeide ik : Ach , Heere HEERE ! zie , ik kan niet spreken , want ik ben jong . * Maar de HEERE zeide tot mij : Zeg niet : Ik ben jong ; want overal , waarhenen Ik u zenden zal , zult gij gaan , en alles , wat Ik u gebieden zal , zult gij spreken . * Vrees niet voor hun aangezicht , want Ik ben met u , om u te redden , spreekt de HEERE . * En de HEERE stak Zijn hand uit , en roerde mijn mond aan ; en de HEERE zeide tot mij : Zie , Ik geef Mijn woorden in uw mond . * Zie , Ik stel u te dezen dage over de volken en over de koninkrijken , om uit te rukken , en af te breken , en te verderven , en te verstoren ; ook om te bouwen en te planten . * Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij , zeggende : Wat ziet gij , Jeremia ? En ik zeide : Ik zie een amandelroede . * En de HEERE zeide tot mij : Gij hebt wel gezien ; want Ik zal wakker zijn over Mijn woord , om dat te doen . * En des HEEREN woord geschiedde ten tweeden male tot mij , zeggende : Wat ziet gij ? En ik zeide : Ik zie een ziedenden pot , welks voorste deel tegen het noorden is . * En de HEERE zeide tot mij : Van het noorden zal zich dit kwaad opdoen over alle inwoners des lands . * Want zie , Ik roep alle geslachten der koninkrijken van het noorden , spreekt de HEERE ; en zij zullen komen , en zetten een iegelijk zijn troon voor de deur der poorten vanJeruzalem , en tegen al haar muren rondom , en tegen alle steden van Juda . * En Ik zal Mijn oordelen tegen hen uitspreken over al hun boosheid ; dat zij Mij verlaten hebben , en anderen goden gerookt , en zich gebogen hebben voor de werken hunnerhanden . * Gij dan , gord uw lendenen , en maakt u op , en spreek tot hen alles , wat Ik u gebieden zal ; wees niet verslagen voor hun aangezicht , opdat Ik u voor hun aangezicht niet versla . * Want zie , Ik stel u heden tot een vaste stad , en tot een ijzeren pilaar , en tot koperen muren tegen het ganse land ; tegen de koningen van Juda , tegen haar vorsten , tegen haarpriesteren , en tegen het volk van het land . * Hoort het woord , dat de HEERE tot ulieden spreekt , o huis Israels ! * Zo zegt de HEERE : Leert den weg der heidenen niet , en ontzet u niet voor de tekenen des hemels , dewijl zich de heidenen voor dezelve ontzetten . * Want de inzettingen der volken zijn ijdelheid ; want het is hout , dat men uit het woud gehouwen heeft , een werk van des werkmeesters handen met de bijl . * Men pronkt het op met zilver en met goud ; zij hechten ze met nagelen en met hameren , opdat het niet waggele . * Zij zijn gelijk een palmboom van dicht werk , maar kunnen niet spreken ; zij moeten gedragen worden , want zij kunnen niet gaan ; vreest niet voor hen , want zij kunnen geen kwaaddoen , ook is er geen goeddoen bij hen . * Omdat niemand U gelijk is , o HEERE ! zo zijt Gij groot , en groot is Uw Naam in mogendheid . * Wie zou U niet vrezen , Gij Koning der heidenen ? Want het komt U toe ; omdat toch onder alle wijzen der heidenen , en in hun ganse koninkrijk , niemand U gelijk is . * In een ding zijn zij toch onvernuftig en zot : een hout is een onderwijs der ijdelheden . * Uitgerekt zilver wordt van Tarsis gebracht , en goud van Ufaz , tot een werk des werkmeesters en van de handen des goudsmids ; hemelsblauw en purper is hun kleding , een werkder wijzen zijn zij al te zamen . * Maar de HEERE God is de Waarheid , Hij is de levende God , en een eeuwig Koning ; van Zijn verbolgenheid beeft de aarde , en de heidenen kunnen Zijn gramschap nietverdragen . * (Aldus zult gijlieden tot hen zeggen : De goden , die den hemel en de aarde niet gemaakt hebben , zullen vergaan van de aarde , en van onder dezen hemel .) * Die de aarde gemaakt heeft door Zijn kracht , Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid , en den hemel uitgebreid door Zijn verstand . * Als Hij Zijn stem geeft , zo is er een gedruis van wateren in den hemel , en Hij doet de dampen opklimmen van het einde der aarde ; Hij maakt de bliksemen met den regen , endoet den wind voortkomen uit Zijn schatkameren . * Een ieder mens is onvernuftig geworden , zodat hij geen wetenschap heeft , een ieder goudsmid is beschaamd van het gesneden beeld ; want zijn gegoten beeld is leugen ; en eris geen geest in hen . * Ijdelheid zijn zij , een werk van verleidingen ; ten tijde hunner bezoeking zullen zij vergaan . * Jakobs deel is niet gelijk die , want Hij is de Formeerder van alles , en Israel is de roede Zijner erfenis ; HEERE der heirscharen is Zijn Naam . * Raap uw kramerij weg uit het land , gij inwoneres der vesting ! * Want zo zegt de HEERE : Ziet , Ik zal de inwoners des lands op ditmaal wegslingeren , en zal ze benauwen , opdat zij het vinden . * O , wee mij over mijn breuk ! mijn plage is smartelijk ; en ik had gezegd : Dit is immers een krankheid , die ik wel dragen zal ! * Mijn tent is verstoord , en al mijn zelen zijn verscheurd ; mijn kinderen zijn van mij uitgegaan , en zij zijn er niet ; er is niemand meer , die mijn tent uitspant , en mijn gordijnen opricht . * Want de herders zijn onvernuftig geworden , en hebben den HEERE niet gezocht ; daarom hebben zij niet verstandiglijk gehandeld , en hun ganse weide is verstrooid . * Ziet , er komt een stem des geruchts , en een groot beven uit het land van het noorden ; dat men de steden van Juda zal stellen tot een verwoesting , een woning der draken . * Ik weet , o HEERE ! dat bij den mens zijn weg niet is ; het is niet bij een man , die wandelt , dat hij zijn gang richte . * Kastijd mij , HEERE ! doch met mate ; niet in Uw toorn , opdat Gij mij niet te niet maakt . * Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen , die U niet kennen , en over de geslachten , die Uw Naam niet aanroepen ; want zij hebben Jakob opgegeten , ja , zij hebben hemopgegeten , en hem verteerd , en zijn woning verwoest . * Het woord , dat tot Jeremia geschied is , van den HEERE , zeggende : * Hoort gijlieden de woorden dezes verbonds , en spreekt tot de mannen van Juda , en tot de inwoners van Jeruzalem ; * Zeg dan tot hen : Zo zegt de HEERE , de God Israels : Vervloekt zij de man , die niet hoort de woorden deze verbonds . * Dat Ik uw vaderen geboden heb , ten dage als Ik hen uit Egypteland , uit den ijzeroven , uitvoerde , zeggende : Zijt Mijner stem gehoorzaam , en doet dezelve , naar alles wat Ikulieden gebiede ; zo zult gij Mij tot een volk zijn , en Ik zal u tot een God zijn ; * Opdat Ik den eed bevestige , dien Ik uw vaderen gezworen heb , hun te geven een land , vloeiende van melk en honig , als het is te dezen dage . Toen antwoordde ik en zeide:Amen , o HEERE ! * En de HEERE zeide tot mij : Roep al deze woorden uit in de steden van Juda , en in de straten van Jeruzalem , zeggende : Hoort de woorden dezes verbonds , en doet dezelve . * Want Ik heb uw vaderen ernstiglijk betuigd , ten dage als Ik hen uit Egypteland opvoerde , tot op dezen dag , vroeg op zijnde en betuigende , zeggende : Hoort naar Mijn stem ! * Maar zij hebben niet gehoord , noch hun oor geneigd , maar hebben gewandeld , een iegelijk naar het goeddunken van hunlieder boos hart ; daarom heb Ik over hen gebracht alde woorden dezes verbonds , dat Ik geboden heb te doen , maar zij niet gedaan hebben . * Voorts zeide de HEERE tot mij : Er is een verbintenis bevonden onder de mannen van Juda , en onder de inwoners van Jeruzalem . * Zij zijn wedergekeerd tot de ongerechtigheden hunner voorvaderen , die Mijn woorden geweigerd hebben te horen ; en zij hebben andere goden nagewandeld , om die te dienen ;het huis Israels en het huis van Juda hebben Mijn verbond gebroken , dat Ik met hun vaderen gemaakt heb . * Daarom zegt de HEERE alzo : Ziet , Ik zal een kwaad over hen brengen , uit hetwelk zij niet zullen kunnen uitkomen ; als zij dan tot Mij zullen roepen , zal Ik naar hen niet horen . * Dan zullen de steden van Juda en de inwoners van Jeruzalem henengaan , en roepen tot de goden , dien zij gerookt hebben ; maar zij zullen hen gans niet kunnen verlossen tentijde huns kwaads . * Want naar het getal uwer steden zijn uw goden geweest , o Juda ! en naar het getal der straten van Jeruzalem hebt gijlieden altaren gesteld voor die schaamte , altaren om denBaal te roken . * Gij dan , bid niet voor dit volk , en hef geen geschrei noch gebed voor hen op ; want Ik zal niet horen , ten tijde als zij over hun kwaad tot Mij zullen roepen . * Wat heeft Mijn beminde in Mijn huis te doen , dewijl zij die schandelijke daad met velen doet , en het heilige vlees van u geweken is ? Wanneer gij kwaad doet , dan springt gij opvan vreugde . * De HEERE had uw naam genoemd een groenen olijfboom , schoon van liefelijke vruchten ; maar nu heeft Hij met een geluid van een groot geroep een vuur om denzelvenaangestoken , en zijn takken zullen verbroken worden . * Want de HEERE der heirscharen , Die u heeft geplant , heeft een kwaad over u uitgesproken ; om der boosheid wil van het huis Israels en van het huis van Juda , die zij onder zichbedrijven , om Mij te vertoornen , rokende den Baal . * De HEERE nu heeft het mij te kennen gegeven , dat ik het wete ; toen hebt Gij mij hun handelingen doen zien . * En ik was als een lam , als een os , die geleid wordt om te slachten ; want ik wist niet , dat zij gedachten tegen mij dachten , zeggende : Laat ons den boom met zijn vruchtverderven , en laat ons hem uit het land der levenden uitroeien , dat zijn naam niet meer gedacht worde . * Maar , o HEERE der heirscharen , Gij rechtvaardige Rechter , Die de nieren en het hart proeft ! laat mij Uw wraak van hen zien ; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt . * Daarom , zo zegt de HEERE van de mannen van Anathoth , die uw ziel zoeken , zeggende : Profeteer niet in den Naam des HEEREN , opdat gij van onze handen niet sterft . * Daarom , zo zegt de HEERE der heirscharen : Ziet , Ik zal bezoeking over hen doen : de jongelingen zullen door het zwaard sterven , hun zonen en hun dochteren zullen van hongersterven . * En zij zullen geen overblijfsel hebben ; want Ik zal een kwaad brengen over de mannen van Anathoth , in het jaar hunner bezoeking . Jeremia 12 * Gij zoudt rechtvaardig zijn , o HEERE ! wanneer ik tegen U zou twisten ; ik zal nochtans van Uw oordelen met U spreken ; waarom is der goddelozen weg voorspoedig , waaromhebben zij rust , allen , die trouwelooslijk trouweloosheid bedrijven ? * Gij hebt ze geplant , zij zijn ook ingeworteld , zij gaan voort , ook dragen zij vrucht ; Gij zijt wel nabij in hun mond , maar verre van hun nieren . * Maar Gij , o HEERE ! kent mij , Gij ziet mij , en proeft mijn hart , dat het met U is . Ruk ze uit als schapen ter slachting , en heilig ze tot den dag der doding . * Hoe lang zal het land treuren , en het kruid des gansen velds verdorren ? Vanwege de boosheid dergenen , die daarin wonen , vergaan de beesten en het gevogelte ; dewijl zijzeggen : Hij ziet ons einde niet . * Als gij loopt met de voetgangers , zo maken zij u moede ; hoe zult gij u dan mengen met de paarden ? Zo gij alleenlijk vertrouwt in een land van vrede , hoe zult gij het dan maken inde verheffing van de Jordaan ? * Want ook uw broeders en uws vaders huis , ook diezelve handelen trouwelooslijk tegen u ; ook diezelve roepen u met volle stem achterna ; geloof hen niet , wanneer zij vriendelijktot u spreken . * Ik heb Mijn huis verlaten , Ik heb Mijn erfenis laten varen ; Ik heb de beminde Mijner ziel in de hand harer vijanden gegeven . * Mijn erfenis is Mij geworden als een leeuw in het woud ; zij heeft haar stem tegen Mij verheven , daarom heb Ik haar gehaat . * Mijn erfenis is Mij een gesprenkelde vogel ; de vogelen zijn rondom tegen haar ; komt aan , verzamelt , al gij gedierte des velds , komt om te eten ! * Veel herders hebben Mijn wijngaard verdorven , zij hebben Mijn akker vertreden ; zij hebben Mijn gewensten akker gesteld tot een woeste wildernis . * Men heeft hem gesteld tot een woestheid , verwoest zijnde treurt hij tot Mij ; het ganse land is verwoest , omdat er niemand is , die het ter harte neemt . * Op alle hoge plaatsen in de woestijn zijn verstoorders gekomen , want het zwaard des HEEREN verteert van het ene einde des lands tot aan het andere einde des lands ; er isgeen vrede voor enig vlees . * Zij hebben tarwe gezaaid , maar doornen gemaaid ; zij hebben zich gepijnigd , maar niet gevorderd ; wordt alzo beschaamd vanwege ulieder inkomsten , vanwege de hittigheid vanden toorn des HEEREN . * Alzo zegt de HEERE : Aangaande al Mijn boze naburen , die Mijn erfenis aanroeren , dewelke Ik Mijn volke Israel erfelijk gegeven heb ; ziet , Ik zal hen uit hun land uitrukken , maarhet huis van Juda zal Ik uit hunlieder midden uitrukken . * En het zal geschieden , nadat Ik hen zal uitgerukt hebben , zo zal Ik wederkeren , en Mij hunner ontfermen ; en Ik zal hen wederbrengen , een iegelijk tot zijn erfenis , en een iegelijktot zijn land . * En het zal geschieden , indien zij de wegen Mijns volks vlijtiglijk zullen leren , zwerende bij Mijn Naam : Zo waarachtig als de HEERE leeft ! gelijk als zij Mijn volk geleerd hebben tezweren bij Baal , zo zullen zij in het midden Mijns volks gebouwd worden . * Maar indien zij niet zullen horen , zo zal Ik diezelve natie ten enenmale uitrukken en verdoen , spreekt de HEERE . Jeremia 13 * Alzo heeft de HEERE tot mij gezegd : Ga henen , en koop u een linnen gordel , en doe dien aan uw lenden , maar breng hem niet in het water . * En ik kocht een gordel naar het woord des HEEREN , en ik deed dien aan mijn lenden . * Toen geschiedde des HEEREN woord ten tweeden male tot mij , zeggende : * Neem den gordel , dien gij gekocht hebt , die aan uw lenden is , en maak u op , en ga henen naar den Frath , en versteek dien aldaar in de klove ener steenrots . * Zo ging ik henen , en verstak dien bij den Frath , gelijk als de HEERE mij geboden had . * Het geschiedde nu ten einde van vele dagen , dat de HEERE tot mij zeide : Maak u op , ga henen naar den Frath , en neem den gordel van daar , dien Ik u geboden heb aldaar teversteken . * Zo ging ik naar den Frath , en groef , en nam den gordel van de plaats , alwaar ik dien verstoken had ; en ziet , de gordel was verdorven en deugde nergens toe . * Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij , zeggende : * Zo zegt de HEERE : Alzo zal Ik verderven de hovaardij van Juda , en die grote hovaardij van Jeruzalem . * Ditzelve boze volk , dat Mijn woorden weigert te horen , dat in het goeddunken zijns harten wandelt , en andere goden navolgt , om die te dienen , en voor die zich neder te buigen ;dat zal worden gelijk deze gordel , die nergens toe deugt . * Want gelijk als een gordel kleeft aan de lenden eens mans , alzo heb Ik het ganse huis Israels en het ganse huis van Juda aan Mij doen kleven , spreekt de HEERE , om Mij te zijntot een volk , en tot een naam , en tot lof , en tot heerlijkheid ; maar zij hebben niet gehoord . * Daarom zeg dit woord tot hen : Zo zegt de HEERE , de God Israels : Alle flessen zullen met wijn gevuld worden . Dan zullen zij tot u zeggen : Weten wij niet zeer wel , dat alle flessenmet wijn gevuld zullen worden ? * Maar gij zult tot hen zeggen : Zo zegt de HEERE : Ziet , Ik zal alle inwoners deze lands , zelfs de koningen , die op Davids troon zitten , en de priesters , en de profeten , en alleinwoners van Jeruzalem , opvullen met dronkenschap . * En Ik zal hen in stukken slaan , den een tegen den ander , zo de vaders als de kinderen te zamen , spreekt de HEERE ; Ik zal niet verschonen noch sparen , noch Mij ontfermen , datIk hen niet zou verderven . * Hoort en neemt ter ore , verheft u niet ; want de HEERE heeft het gesproken . * Geeft eer den HEERE , uw God , eer dat Hij het duister maakt , en eer uw voeten zich stoten aan de schemerende bergen ; dat gij naar licht wacht , en Hij datzelve tot een schaduwdes doods stelle , en tot een donkerheid zette . * Zult gijlieden dat dan nog niet horen , zo zal mijn ziel in verborgene plaatsen wenen vanwege den hoogmoed , en mijn oog zal bitterlijk tranen , ja , van tranen nederdalen , omdatdes HEEREN kudde gevankelijk is weggevoerd . * Zeg tot den koning en tot de koningin : Vernedert u , zet u neder ; want uw ganse hoofdsieraad , de kroon uwer heerlijkheid , is nedergedaald . * De steden van het zuiden zijn toegesloten , en er is niemand , die ze opent ; het ganse Juda is weggevoerd , het is geheel en al weggevoerd . * Hef uw ogen op , en zie , die daar van het noorden komen ! waar is de kudde , die u gegeven was , de schapen uwer heerlijkheid ? * Wat zult gij zeggen , wanneer Hij bezoeking over u doen zal , daar gij hem geleerd hebt tot vorsten , tot een hoofd over u te zijn ; zullen u de smarten niet aangrijpen , als eenbarende vrouw ? * Wanneer gij dan in uw hart zult zeggen : Waarom zijn mij deze dingen bejegend ? Om de veelheid uwer ongerechtigheid , zijn uw zomen ontdekt , en uw hielen hebben geweldgeleden . * Zal ook een Moorman zijn huid veranderen ? of een luipaard zijn vlekken ? Zo zult gijlieden ook kunnen goed doen , die geleerd zijt kwaad te doen . * Daarom zal Ik hen verstrooien als een stoppel , die doorgaat , door een wind der woestijn . * Dit zal uw lot , het deel uwer maten zijn van Mij , spreekt de HEERE ; gij , die Mij hebt vergeten , en op leugen vertrouwt . * Zo zal Ik ook uw zomen ontbloten boven uw aangezicht , en uw schande zal gezien worden . * Uw overspelen en uw hunkeringen , de schandelijkheid uws hoerdoms , op heuvelen , in het veld ; Ik heb uw verfoeiselen gezien ; wee u , Jeruzalem ! zult gij niet rein worden ? Hoelang nog na dezen ? * Het woord des HEEREN , dat tot Jeremia geschied is , over de zaken der grote droogte . * Juda treurt en haar poorten zijn verzwakt ; zij zijn in het zwart gekleed ter aarde toe , en Jeruzalems geschrei klimt op . * En hun voortreffelijken zenden hun kleinen naar water ; zij komen tot de grachten , zij vinden geen water , zij komen met hun vaten ledig weder ; zij zijn beschaamd , ja , wordenschaamrood , en bedekken hun hoofd . * Omdat het aardrijk gescheurd is , dewijl er geen regen op de aarde is ; de akkerlieden zijn beschaamd , zij bedekken hun hoofd . * Want ook de hinden in het veld werpen jongen , en verlaten die , omdat er geen jong gras is . * En de woudezels staan op de hoge plaatsen , zij scheppen den wind gelijk de draken ; hun ogen versmachten , omdat er geen kruid is . * Hoewel onze ongerechtigheden tegen ons getuigen , o HEERE ! doe het om Uws Naams wil ; want onze afkeringen zijn menigvuldig , wij hebben tegen U gezondigd . * O Israels Verwachting , Zijn Verlosser in tijd van benauwdheid ! waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in het land , en als een reiziger , die slechts inkeert om te vernachten ? * Waarom zoudt Gij zijn als een versaagd man , als een held , die niet kan verlossen ? Gij zijt toch in het midden van ons , o HEERE ! en wij zijn naar Uw Naam genoemd , verlaat onsniet . * Alzo zegt de HEERE van dit volk : Zij hebben zo liefgehad te zwerven , zij hebben hun voeten niet bedwongen ; daarom heeft de HEERE geen welgevallen aan hen , nu zal Hijhunner ongerechtigheden gedenken , en hun zonden bezoeken . * Wijders zeide de HEERE tot mij : Bid niet voor dit volk ten goede . * Ofschoon zij vasten , Ik zal naar hun geschrei niet horen , en ofschoon zij brandoffer en spijsoffer offeren , Ik zal aan hen geen welgevallen hebben ; maar door het zwaard , en doorden honger , en door de pestilentie zal Ik hen verteren . * Toen zeide ik : Ach , Heere HEERE ! zie , die profeten zeggen hun : Gij zult geen zwaard zien , en gij zult geen honger hebben ; maar Ik zal u een gewissen vrede geven in dezeplaats . * En de HEERE zeide tot mij : Die profeten profeteren vals in Mijn Naam ; Ik heb hen niet gezonden , noch hun bevel gegeven , noch tot hen gesproken ; zij profeteren ulieden eenvals gezicht , en waarzegging , en nietigheid , en bedriegerij huns harten . * Daarom zegt de HEERE alzo : Aangaande de profeten , die in Mijn Naam profeteren , daar Ik hen niet gezonden heb , en zij dan nog zeggen : Er zal geen zwaard noch honger in ditland zijn ; diezelve profeten zullen door het zwaard en door den honger verteerd worden . * En het volk , tot hetwelk zij profeteren , zullen op de straten van Jeruzalem weggeworpen zijn vanwege den honger en het zwaard ; en er zal niemand zijn , die hen begrave , hen ,hun vrouwen , en hun zonen , en hun dochteren ; alzo zal Ik hun boosheid over hen uitstorten . * Daarom zult gij dit woord tot hen zeggen : Mijn ogen zullen van tranen nederdalen nacht en dag , en niet ophouden ; want de jonkvrouw der dochter Mijns volks is gebroken meteen grote breuk , een plage , die zeer smartelijk is . * Zo ik uitga in het veld , ziet daar de verslagenen van het zwaard , en zo ik in de stad komen , ziet daar de kranken van honger ! Ja , zowel de profeten als de priesters lopen om in hetland , en weten niet . * Hebt Gij dan Juda ganselijk verworpen ? Heeft Uw ziel een walging aan Sion ? Waarom hebt Gij ons geslagen , dat er geen genezing voor ons is ? Men wacht naar vrede , maardaar is niets goeds , en naar tijd van genezing , maar ziet , daar is verschrikking . * HEERE ! wij kennen onze goddeloosheid , en onzer vaderen ongerechtigheid , want wij hebben tegen U gezondigd . * Versmaad ons niet , om Uws Naams wil ; werp den troon Uwer heerlijkheid niet neder ; gedenk , vernietig niet Uw verbond met ons . * Zijn er onder de ijdelheden der heidenen , die doen regenen , of kan de hemel druppelen geven ? Zijt Gij die niet , o HEERE , onze God ? Daarom zullen wij op U wachten , want Gijdoet al die dingen . Jeremia 15 * Maar de HEERE zeide tot mij : Al stond Mozes en Samuel voor Mijn aangezicht , zo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen ; drijf ze weg van Mijn aangezicht , en laat ze uitgaan . * En het zal geschieden , wanneer zij tot u zullen zeggen : Waarhenen zullen wij uitgaan ? dat gij tot hen zult zeggen : Zo zegt de HEERE : Wie ten dood , ten dode ; en wie tot hetzwaard , ten zwaarde , en wie tot den honger , ten honger ; en wie ter gevangenis , ter gevangenis ! * Want Ik zal bezoeking over hen doen met vier geslachten , spreekt de HEERE : met het zwaard , om te doden ; en met de honden , om te slepen ; en met het gevogelte des hemels ,en met het gedierte der aarde , om op te eten en te verderven . * En Ik zal hen overgeven tot een beroering aan alle koninkrijken der aarde , vanwege Manasse , zoon van Jehizkia , koning van Juda , om hetgeen hij te Jeruzalem gedaan heeft . * Want wie zou u verschonen , o Jeruzalem ? of wie zou medelijden met u hebben , of wie zou aftreden , om u naar vrede te vragen ? * Gij hebt Mij verlaten , spreekt de HEERE ; gij zijt achterwaarts gegaan ; daarom zal Ik Mijn hand tegen u uitstrekken en u verderven ; Ik ben des berouwens moede geworden . * En Ik zal hen wannen met een wan , in de poorten des lands ; Ik heb Mijn volk van kinderen beroofd en verdaan ; zij zijn van hun wegen niet wedergekeerd . * Hun weduwen zijn Mij meerder geworden dan zand der zeeen ; Ik heb hun over de moeder doen komen een jongeling , een verwoester op den middag ; Ik heb hem haastelijk hendoen overvallen , de stad met verschrikkingen . * Zij , die zeven baarde , is zwak geworden ; zij heeft haar ziel uitgeblazen , haar zon is ondergegaan , als het nog dag was ; zij is beschaamd en schaamrood geworden ; en hunliederoverblijfsel zal Ik aan het zwaard overgeven , voor het aangezicht hunner vijanden , spreekt de HEERE . * Wee mij , mijn moeder , dat gij mij gebaard hebt , een man van twist , en een man van krakeel den gansen lande ! Ik heb hun niet op woeker gegeven , ook hebben zij mij niet opwoeker gegeven , nog vloekt mij een ieder van hen . * De HEERE zeide : Zo niet uw overblijfsel ten goede zal zijn ; zo Ik niet , in de tijd des kwaads en in tijd der benauwdheid , bij den vijand voor u tussenkome ! * Zal ook enig ijzer het ijzer van het noorden of koper verbreken ? * Ik zal uw vermogen en uw schatten tot een roof geven , zonder prijs ; en dat om al uw zonden , en in al uw landpalen . * En Ik zal u overvoeren met uw vijanden , in een land , dat gij niet kent ; want een vuur is aangestoken in Mijn toorn , het zal over u branden . * O HEERE ! Gij weet het , gedenk mijner , en bezoek mij , en wreek mij van mijn vervolgers ; neem mij niet weg in Uw lankmoedigheid over hen ; weet , dat ik om Uwentwilversmaadheid drage . * Als Uw woorden gevonden zijn , zo heb ik ze opgegeten , en Uw woord is mij geweest tot vreugde en tot blijdschap mijns harten ; want ik ben naar Uw Naam genoemd , o HEERE ,God der heirscharen ! * Ik heb in den raad der bespotters niet gezeten , noch ben van vreugde opgesprongen ; vanwege Uw hand heb ik alleen gezeten , want Gij hebt mij met gramschap vervuld . * Waarom is mijn pijn steeds durende , en mijn plage smartelijk ? Zij weigert geheeld te worden ; zoudt Gij mij ganselijk zijn als een leugenachtige , als wateren , die niet bestendigzijn ? * Daarom zegt de HEERE alzo : Zo gij zult wederkeren , zo zal Ik u doen wederkeren ; gij zult voor Mijn aangezicht staan ; en zo gij het kostelijke van het snode uittrekt , zult gij als Mijnmond zijn ; laat hen tot u wederkeren , maar gij zult tot hen niet wederkeren . * Want Ik heb u tegen dit volk gesteld tot een koperen vasten muur ; zij zullen wel tegen u strijden , maar u niet overmogen ; want Ik ben met u , om u te behouden en om u uit terukken , spreekt de HEERE . * Ja , Ik zal u rukken uit de hand der bozen , en Ik zal u verlossen uit de handpalm der tirannen . * En des HEEREN woord geschiedde tot mij , zeggende : * Gij zult u geen vrouw nemen , en gij zult geen zonen noch dochteren hebben in deze plaats . * Want zo zegt de HEERE van de zonen en van de dochteren , die in deze plaats geboren worden ; daartoe van hun moeders , die ze baren , en van hun vaders , die ze gewinnen indit land : * Zij zullen pijnlijke doden sterven , zij zullen niet beklaagd noch begraven worden , zij zullen tot mest op den aardbodem zijn , en zij zullen door het zwaard en door den hongerverteerd worden , en hun dode lichamen zullen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze zijn . * Want zo zegt de HEERE : Ga niet in het huis desgenen , die een rouwmaaltijd houdt , en ga niet henen om te rouwklagen , en heb geen medelijden met hen ; want Ik heb van ditvolk (spreekt de HEERE ) weggenomen Mijn vrede , goedertierenheid en barmhartigheden ; * Zodat groten en kleinen in dit land zullen sterven , zij zullen niet begraven worden ; en men zal hen niet beklagen , noch zichzelven insnijden , noch kaal maken om hunnentwil . * Ook zal men hun niets uitdelen over den rouw , om iemand te troosten over een dode ; noch hun te drinken geven uit den troostbeker , over iemands vader of over iemandsmoeder . * Ga ook niet in een huis des maaltijds , om bij hen te zitten , om te eten en te drinken . * Want zo zegt de HEERE der heirscharen , de God Israels : Ziet , Ik zal van deze plaats , voor ulieder ogen en in ulieder dagen , doen ophouden de stem der vreugde en de stem derblijdschap , de stem des bruidegoms en de stem der bruid . * En het zal geschieden , als gij dit volk al deze woorden zult aanzeggen , en zij tot u zeggen : Waarom spreekt de HEERE al dit grote kwaad over ons , en welke is onze misdaad , enwelke is onze zonde , die wij tegen den HEERE , onzen God , gezondigd hebben ? * Dat gij tot hen zult zeggen : Omdat uw vaders Mij verlaten hebben , spreekt de HEERE , en hebben andere goden nagewandeld , en die gediend , en zich voor die nedergebogen ;maar Mij verlaten , en Mijn wet niet gehouden hebben ; * En gijlieden erger gedaan hebt dan uw vaderen ; want ziet , gijlieden wandelt , een iegelijk naar het goeddunken van zijn boos hart , om naar Mij niet te horen . * Daarom zal Ik ulieden uit dit land werpen , in een land , dat gij niet gekend hebt , gij noch uw vaders ; en aldaar zult gij andere goden dienen , dag en nacht , omdat Ik u geengenade zal geven . * Daarom , ziet , de dagen komen , spreekt de HEERE , dat er niet meer zal gezegd worden : Zo waarachtig als de HEERE leeft , Die de kinderen Israels uit Egypteland heeftopgevoerd ! * Maar : Zo waarachtig als de HEERE leeft , Die de kinderen Israels heeft opgevoerd uit het land van het noorden , en uit al de landen waarhenen Hij hen gedreven had ! want Ik zalhen wederbrengen in hun land , dat Ik hun vaderen gegeven heb . * Ziet , Ik zal zenden tot veel vissers , spreekt de HEERE , die zullen hen vissen ; en daarna zal Ik zenden tot veel jagers , die zullen hen jagen , van op allen berg , en van op allenheuvel , ja , uit de kloven der steenrotsen . * Want Mijn ogen zijn op al hun wegen ; zij zijn voor Mijn aangezicht niet verborgen , noch hun ongerechtigheid verholen van voor Mijn ogen . * Dies zal Ik eerst hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden , omdat zij Mijn land ontheiligd hebben ; zij hebben Mijn erfenis met de dode lichamen hunner verfoeiselenen hunner gruwelen vervuld . * O HEERE ! Gij zijt mijn Sterkte , en mijn Sterkheid , en mijn Toevlucht ten dage der benauwdheid ; tot U zullen de heidenen komen van de einden der aarde , en zeggen : Immershebben onze vaders leugen erfelijk bezeten , en ijdelheid , waarin toch niets was , dat nut deed . * Zal een mens zich goden maken ? Zij zijn toch geen goden . * Daarom , ziet , Ik zal hun bekend maken op ditmaal ; Ik zal hun bekend maken Mijn hand en Mijn macht ; en zij zullen weten , dat Mijn Naam is HEERE . Jeremia 17 * De zonde van Juda is geschreven met een ijzeren griffie , met de punt eens diamants ; gegraven in de tafel van hunlieder hart , en aan de hoornen uwer altaren ; * Gelijk hun kinderen hunner altaren gedenken , en hunner bossen , bij het groen geboomte , op de hoge heuvelen . * Ik zal Mijn berg met het veld , uw vermogen en al uw schatten ten roof geven , mitsgaders uw hoogten , om de zonde in al uw landpalen . * Alzo zult gij aflaten (en dat om u zelven ) van uw erfenis , die Ik u gegeven heb , en Ik zal u uw vijanden doen dienen in een land , dat gij niet kent ; want gijlieden hebt een vuuraangestoken in Mijn toorn , tot in eeuwigheid zal het branden . * Zo zegt de HEERE : Vervloekt is de man , die op een mens vertrouwt , en vlees tot zijn arm stelt , en wiens hart van den HEERE afwijkt ! * Want hij zal zijn als de heide in de wildernis , die het niet gevoelt , wanneer het goede komt ; maar blijft in dorre plaatsen in de woestijn , in zout en onbewoond land . * Gezegend daarentegen is de man , die op den HEERE vertrouwt , en wiens vertrouwen de HEERE is ! * Want hij zal zijn als een boom , die aan het water geplant is , en zijn wortelen uitschiet aan een rivier , en gevoelt het niet , wanneer er een hitte komt , maar zijn loof blijft groen ; en ineen jaar van droogte zorgt hij niet , en houdt niet op van vrucht te dragen . * Arglistig is het hart , meer dan enig ding , ja , dodelijk is het , wie zal het kennen ? * Ik , de HEERE , doorgrond het hart , en proef de nieren ; en dat , om een iegelijk te geven naar zijn wegen , naar de vrucht zijner handelingen . * Gelijk een veldhoen eieren vergadert , maar broedt ze niet uit , alzo is hij , die rijkdom vergadert , doch niet met recht ; in de helft zijner dagen zal hij dien moeten verlaten , en in zijnlaatste een dwaas zijn . * Een troon der heerlijkheid , een hoogheid van het eerste aan , is de plaats onzes heiligdoms . * O HEERE , Israels Verwachting ! allen , die U verlaten , zullen beschaamd worden ; en die van mij afwijken , zullen in de aarde geschreven worden ; want zij verlaten den HEERE ,den Springader des levenden waters . * Genees mij , HEERE ! zo zal ik genezen worden , behoud mij , zo zal ik behouden worden ; want Gij zijt mijn Lof . * Ziet , zij zeggen tot mij : Waar is het woord des HEEREN ? Laat het nu komen ! * Ik heb toch niet aangedrongen , meer dan een herder achter U betaamde ; ook heb ik den dodelijken dag niet begeerd , Gij weet het ; wat uit mijn lippen is gegaan , is voor Uwaangezicht geweest . * Wees Gij mij niet tot een verschrikking ; Gij zijt mijn Toevlucht ten dage des kwaads . * Laat mijn vervolgers beschaamd worden , maar laat mij niet beschaamd worden ; laat hen verschrikt worden , maar laat mij niet verschrikt worden ; breng over hen den dag deskwaads , en verbreek hen met een dubbele verbreking . * Alzo heeft de HEERE tot mij gezegd : Ga henen en sta in de poort van de kinderen des volks , door dewelke de koningen van Juda ingaan , en door dewelke zij uitgaan , ja , in allepoorten van Jeruzalem ; * En zeg tot hen : Hoort des HEEREN woord , gij koningen van Juda , en gans Juda , en alle inwoners van Jeruzalem , die door deze poorten ingaat ! * Zo zegt de HEERE : Wacht u op uw zielen , en draagt geen last op den sabbatdag , noch brengt in door de poorten van Jeruzalem . * Ook zult gijlieden geen last uitvoeren uit uw huizen op den sabbatdag , noch enig werk doen ; maar gij zult den sabbatdag heiligen , gelijk als Ik uw vaderen geboden heb . * Maar zij hebben niet gehoord , noch hun oor geneigd ; maar zij hebben hun nek verhard , om niet te horen , en om de tucht niet aan te nemen . * Het zal dan geschieden , indien gij vlijtiglijk naar Mij zult horen , spreekt de HEERE , dat gij geen last door de poorten dezer stad op den sabbatdag inbrengt , en gij den sabbatdagheiligt , dat gij geen werk daarop doet ; * Zo zullen door de poorten dezer stad ingaan koningen en vorsten , zittende op den troon van David , rijdende op wagenen en op paarden , zij en hun vorsten , de mannen van Judaen de inwoners van Jeruzalem ; en deze stad zal bewoond worden in eeuwigheid . * En zij zullen komen uit de steden van Juda , en uit de plaatsen rondom Jeruzalem , en uit het land van Benjamin , en uit de laagte , en van het gebergte , en van het zuiden ,aanbrengende brandoffer , en slachtoffer , en spijsoffer , en wierook , en aanbrengende lofoffer , ten huize des HEEREN . * Maar indien gij naar Mij niet zult horen , om den sabbatdag te heiligen , en om geen last te dragen als gij op den sabbatdag door de poorten van Jeruzalem ingaat ; zo zal Ik eenvuur in haar poorten aansteken , dat de paleizen van Jeruzalem zal verteren , en niet worden uitgeblust . Jeremia 18 * Het woord , dat tot Jeremia geschied is van den HEERE , zeggende : * Maak u op , en ga af in het huis des pottenbakkers , en aldaar zal Ik u Mijn woorden doen horen . * Zo ging ik af in het huis des pottenbakkers ; en ziet , hij maakte een werk op de schijven . * En het vat , dat hij maakte , werd verdorven , als leem , in de hand des pottenbakkers ; toen maakte hij daarvan weder een ander vat , gelijk als het recht was in de ogen despottenbakkers te maken . * Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij , zeggende : * Zal Ik ulieden niet kunnen doen , gelijk deze pottenbakker , o huis Israels ? spreekt de HEERE ; ziet , gelijk leem in de hand des pottenbakkers , alzo zijt gijlieden in Mijn hand , o huisIsraels ! * In een ogenblik zal Ik spreken over een volk en over een koninkrijk , dat Ik het zal uitrukken , en afbreken , en verdoen ; * Maar indien datzelve volk , over hetwelk Ik zulks gesproken heb , zich van zijn boosheid bekeert , zo zal Ik berouw hebben over het kwaad , dat Ik hetzelve gedacht te doen . * Ook zal Ik in een ogenblik spreken over een volk en over een koninkrijk , dat Ik het zal bouwen en planten ; * Maar indien het doet , dat kwaad is in Mijn ogen , dat het naar Mijn stem niet hoort , zo zal Ik berouw hebben over het goede , met hetwelk Ik gezegd had hetzelve te zullen weldoen . * Nu dan , spreek nu tot de mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem , zeggende : Zo zegt de HEERE : Ziet , Ik formeer een kwaad tegen ulieden , en denk tegen uliedeneen gedachte ; zo bekeert u nu , een iegelijk van zijn bozen weg , en maakt uw wegen en uw handelingen goed . * Doch zij zeggen : Het is buiten hoop ; maar wij zullen naar onze gedachten wandelen , en wij zullen doen , een iegelijk het goeddunken van zijn boos hart . * Daarom , zo zegt de HEERE : Vraagt nu onder de heidenen ; wie heeft alzulks gehoord ? De jonkvrouw Israels doet een zeer afschuwelijke zaak . * Zal men ook om een rotssteen des velds verlaten de sneeuw van Libanon ? Zullen ook de vreemde , koude , vlietende wateren verlaten worden ? * Nochtans heeft Mijn volk Mij vergeten , zij roken der ijdelheid ; want zij hebben hen doen aanstoten op hun wegen , op de oude paden , opdat zij mochten wandelen in stegen vaneen weg , die niet opgehoogd is ; * Om hun land te stellen tot een ontzetting , tot eeuwige aanfluitingen ; al wie daar voorbijgaat , zal zich ontzetten , en met zijn hoofd schudden . * Als een oostenwind zal Ik hen verstrooien voor het aangezicht des vijands ; Ik zal hun den nek en niet het aangezicht laten zien , ten dage huns verderfs . * Toen zeiden zij : Komt aan , laat ons gedachten tegen Jeremia denken ; want de wet zal niet vergaan van den priester , noch de raad van den wijze , noch het woord van denprofeet ; komt aan , en laat ons hem slaan met de tong , en laat ons niet luisteren naar enige zijner woorden ! * HEERE ! luister naar mij , en hoor naar de stem mijner twisters . * Zal dan kwaad voor goed vergolden worden ? want zij hebben mijn ziel een kuil gegraven ; gedenk , dat ik voor Uw aangezicht gestaan heb , om goed voor hen te spreken , om Uwgrimmigheid van hen af te wenden . * Daarom , geef hun zonen den honger over , en doe ze wegvloeien door het geweld des zwaards , en laat hun vrouwen van kinderen beroofd en weduwen worden , en laat hunmannen door den dood omgebracht , en hun jongelingen met het zwaard geslagen worden in den strijd . * Laat er een geschrei uit hun huizen gehoord worden , wanneer Gij haastelijk een bende over hen zult brengen ; dewijl zij een kuil gegraven hebben om mij te vangen , en strikkenverborgen voor mijn voeten . * Doch Gij , HEERE ! weet al hun raad tegen mij ten dode ; maak geen verzoening over hun ongerechtigheid , en delg hun zonde niet uit van voor Uw aangezicht ; maar laat hennedergeveld worden voor Uw aangezicht ; handel alzo met hen , ten tijde Uws toorns . Jeremia 19 * Zo zegt de HEERE : Ga henen en koop een pottenbakkerskruik , en neem tot u van de oudsten des volks , en van de oudsten der priesteren . * En ga uit naar het dal des zoons van Hinnom , dat voor de deur der Zonnepoort is , en roep aldaar uit de woorden , die Ik tot u spreken zal ; * En zeg : Hoort des HEEREN woord , gij koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem ! Alzo zegt de HEERE der heirscharen , de God Israels : Ziet , Ik zal een kwaad brengen overdeze plaats , van hetwelk een ieder , die het hoort , zijn oren klinken zullen ; * Omdat zij Mij verlaten , en deze plaats vervreemd , en andere goden daarin gerookt hebben die zij niet gekend hebben , zij , noch hun vaderen , noch de koningen van Juda ; enhebben deze plaats vervuld met bloed der onschuldigen . * Want zij hebben de hoogten van Baal gebouwd , om hun zonen met vuur te verbranden , aan Baal tot brandofferen ; hetwelk Ik niet geboden , noch gesproken heb , noch in Mijnhart is opgekomen ? * Daarom , ziet , de dagen komen , spreekt de HEERE , dat deze plaats niet meer zal genoemd worden het Tofeth , of dat des zoons van Hinnom , maar Moorddal . * Want Ik zal den raad van Juda en Jeruzalem in deze plaats verijdelen , en zal hen voor het aangezicht hunner vijanden doen vallen door het zwaard , en door de hand dergenen ,die hun ziel zoeken ; en Ik zal hun dode lichamen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze geven . * En Ik zal deze stad zetten tot een ontzetting en tot een aanfluiting ; al wie voorbij haar gaat , zal zich ontzetten en fluiten over al haar plagen . * En Ik zal hunlieden het vlees hunner zonen en het vlees hunner dochteren doen eten , en zij zullen eten , een iegelijk het vlees zijns naasten , in de belegering en in de benauwing ,waarmede hen hun vijanden , en die hun ziel zoeken , benauwen zullen . * Dan zult gij de kruik verbreken voor de ogen der mannen , die met u gegaan zijn ; * En gij zult tot hen zeggen : Zo zegt de HEERE der heirscharen : Alzo zal Ik dit volk en deze stad verbreken , gelijk als men een pottenbakkersvat verbreekt , dat niet weder geheeldkan worden ; en zij zullen hen in Tofeth begraven , omdat er geen andere plaats zal zijn om te begraven . * Zo zal Ik deze plaats doen , spreekt de HEERE , en haar inwoners ; en dat om deze stad te stellen als een Tofeth . * En de huizen van Jeruzalem en de huizen der koningen van Juda zullen , gelijk alle plaatsen van Tofeth , onrein worden , met al de huizen , op welker daken zij aan al het heir deshemels gerookt en aan vreemde goden drankofferen geofferd hebben . * Toen nu Jeremia van Tofeth kwam , waarhenen hem de HEERE gezonden had , om te profeteren , stond hij in het voorhof van des HEEREN huis , en zeide tot al het volk : * Zo zegt de HEERE der heirscharen , de God Israels : Ziet , Ik zal over deze stad , en over al haar steden , al het kwaad brengen , dat Ik over haar gesproken heb ; omdat zij hun nekverhard hebben , om Mijn woorden niet te horen . Jeremia 20

Seeker Overlay: Off On

[BookofJeremiah] [Jeremiah] [Jeremiah:1] [Jeremiah:2] [Discuss] Tag Jeremiah:1:4-19 [Audio][Presentation]
Bible:
Bible:
Book: