Jeremiah:3:6-4



Seeker Overlay ON

* Voorts zeide de HEERE tot mij , in de dagen van den koning Josia : Hebt gij gezien , wat de afgekeerde Israel gedaan heeft ? Zij ging henen op allen hogen berg , en tot onder allengroenen boom , en hoereerde aldaar . * En Ik zeide , nadat zij zulks alles gedaan had : Bekeer u tot Mij ; maar zij bekeerde zich niet . Dit zag de trouweloze , haar zuster Juda . * En Ik zag , als Ik ter oorzake van alles , waarin de afgekeerde Israel overspel bedreven had , haar verlaten , en haar haar scheidbrief gegeven had , dat de trouweloze , haar zusterJuda , niet vreesde , maar ging henen , en hoereerde zelve ook . * Ja , het geschiedde , vanwege het gerucht harer hoererij , dat zij het land ontheiligde ; want zij bedreef overspel met steen en met hout . * En zelfs in dit alles heeft zich haar trouweloze zuster Juda tot Mij niet bekeerd met haar ganse hart , maar valselijk , spreekt de HEERE . * Dies de HEERE tot mij zeide : De afgekeerde Israel heeft haar ziel gerechtvaardigd , meer dan de trouweloze Juda . * Gij henen , en roep deze woorden uit tegen het noorden , en zeg : Bekeer u , gij afgekeerde Israel ! spreekt de HEERE , zo zal Ik Mijn toorn op ulieden niet doen vallen ; want Ik bengoedertieren , spreekt de HEERE . Ik zal den toorn niet in eeuwigheid behouden . * Alleen ken uw ongerechtigheid , dat gij tegen den HEERE , uw God , hebt overtreden , en uw wegen verstrooid hebt tot de vreemden , onder allen groenen boom , maar gij zijtMijner stem niet gehoorzaam geweest , spreekt de HEERE . * Bekeert u , gij afkerige kinderen ! spreekt de HEERE , want Ik heb u getrouwd , en Ik zal u aannemen , een uit een stad , en twee uit een geslacht , en zal u brengen te Sion . * En Ik zal ulieden herders geven naar Mijn hart ; die zullen u weiden met wetenschap en verstand . * En het zal geschieden , wanneer gij vermenigvuldigd en vruchtbaar zult geworden zijn in het land , in die dagen , spreekt de HEERE , zullen zij niet meer zeggen : De ark desverbonds des HEEREN , ook zal zij in het hart niet opkomen ; en zij zullen aan haar niet gedenken , en haar niet bezoeken , en zij zal niet weder gemaakt worden . * Te dier tijd zullen zij Jeruzalem noemen , des HEEREN troon ; en al de heidenen zullen tot haar vergaderd worden , om des HEEREN Naams wil , te Jeruzalem ; en zij zullen nietmeer wandelen naar het goeddunken van hun boos hart . * In die dagen zal het huis van Juda gaan tot het huis van Israel ; en zij zullen te zamen komen uit het land van het noorden , in het land , dat Ik uw vaderen ten erve gegeven heb . * Ik zeide wel : Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten , en u geven het gewenste land , de sierlijke erfenis van de heirscharen der heidenen ? Maar Ik zeide : Gij zult tot Mij roepen:Mijn Vader ! en gij zult van achter Mij niet afkeren . * Waarlijk , gelijk een vrouw trouwelooslijk scheidt van haar vriend , alzo hebt gijlieden trouwelooslijk tegen Mij gehandeld , gij huis Israels ! spreekt de HEERE . * Er is een stem gehoord op de hoge plaatsen , een geween en smekingen der kinderen Israels , omdat zij hun weg verkeerd , en den HEERE , hun God , vergeten hebben . * Keert weder , gij afkerige kinderen ! Ik zal uw afkeringen genezen . Zie , hier zijn wij , wij komen tot U , want Gij zijt de HEERE , onze God ! * Waarlijk , tevergeefs verwacht men het van de heuvelen en de menigte der bergen ; waarlijk , in den HEERE , onzen God , is Israels heil ! * Want de schaamte heeft den arbeid onzer vaderen opgegeten , van onze jeugd aan ; hun schapen en hun runderen , hun zonen en hun dochteren . * Wij liggen in onze schaamte , en onze schande overdekt ons , want wij hebben tegen den HEERE , onzen God , gezondigd , wij en onze vaderen , van onze jeugd aan tot op dezendag ; en wij zijn der stem des HEEREN , onzes Gods , niet gehoorzaam geweest . * Het woord , dat tot Jeremia geschied is van den HEERE , zeggende : * Zo spreekt de HEERE , de God Israels , zeggende : Schrijf u al de woorden , die Ik tot u gesproken heb , in een boek . * Want zie , de dagen komen , spreekt de HEERE , dat Ik de gevangenis van Mijn volk , Israel en Juda , wenden zal , zegt de HEERE ; en Ik zal hen wederbrengen in het land , dat Ik hunvaderen gegeven heb , en zij zullen het erfelijk bezitten . * En dit zijn de woorden , die de HEERE gesproken heeft van Israel en van Juda . * Want zo zegt de HEERE : Wij horen een stem der verschrikking ; er is vrees en geen vrede . * Vraagt toch en ziet , of een manspersoon baart ? Waarom zie Ik dan eens iegelijken mans handen op zijn lenden , als van een barende vrouw , en alle aangezichten veranderd inbleekheid ? * O wee ! want die dag is zo groot , dat zijns gelijke niet geweest is ; en het is een tijd van benauwdheid voor Jakob ; nog zal hij daaruit verlost worden . * Want het zal te dien dage geschieden , spreekt de HEERE der heirscharen , dat Ik zijn juk van uw hals verbreken , en uw banden verscheuren zal ; en vreemden zullen zich nietmeer van hem doen dienen . * Maar zij zullen dienen den HEERE , hun God , en hun koning David , dien Ik hun verwekken zal . * Gij dan , vrees niet , o Mijn knecht Jakob ! spreekt de HEERE , ontzet u niet , Israel ! want zie , Ik zal u uit verre landen verlossen , en uw zaad uit het land hunner gevangenis ; en Jakobzal wederkomen , en stil en gerust zijn , en er zal niemand zijn , die hem verschrikke . * Want Ik ben met u , spreekt de HEERE , om u te verlossen ; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen , waarhenen Ik u verstrooid heb ; maar met u zal Ik geenvoleinding maken ; maar Ik zal u kastijden met mate , en u niet gans onschuldig houden . * Want zo zegt de HEERE : Uw breuk is dodelijk , uw plage is smartelijk . * Er is niemand , die uw zaak oordeelt , aangaande het gezwel ; gij hebt geen heelpleisters . * Al uw liefhebbers hebben u vergeten , zij vragen niet naar u ; want Ik heb u geslagen met eens vijands plage , met de kastijding eens wreden ; om de grootheid uwerongerechtigheid , omdat uw zonden machtig veel zijn . * Wat krijt gij over uw breuk , dat uw smart dodelijk is ? Om de grootheid uwer ongerechtigheid , omdat uw zonden machtig veel zijn , heb Ik u deze dingen gedaan . * Daarom , allen , die u opeten , zullen opgegeten worden , en al uw wederpartijders , zij allen zullen gaan in gevangenis ; en die u beroven , zullen ter beroving zijn , en allen , die uplunderen , zal Ik ter plundering overgeven . * Want Ik zal u de gezondheid doen rijzen , en u van uw plagen genezen , spreekt de HEERE ; omdat zij u noemen : De verdrevene . Het is Sion , zeggen zij ; niemand vraagt naar haar . * Zo zegt de HEERE : Ziet , Ik zal de gevangenis der tenten Jakobs wenden , en Mij over hun woningen ontfermen ; en de stad zal herbouwd worden op haar hoop , en het paleis zalliggen naar zijn wijze . * En van hen zal dankzegging uitgaan , en een stem der spelenden ; en Ik zal hen vermeerderen , en zij zullen niet verminderd worden , en Ik zal hen verheerlijken , en zij zullen nietgering worden . * En zijn zonen zullen zijn als eertijds , en zijn gemeente zal voor Mijn aangezicht bevestigd worden ; en Ik zal bezoeking doen over al zijn onderdrukkers . * En zijn Heerlijke zal uit hem zijn , en zijn Heerser uit het midden van hem voortkomen ; en Ik zal hem doen naderen , en hij zal tot Mij genaken ; want wie is hij , die met zijn hart borgworde , om tot Mij te genaken ? spreekt de HEERE . * En gij zult Mij tot een volk zijn , en Ik zal u tot een God zijn . * Ziet , een onweder des HEEREN , een grimmigheid is uitgegaan , een aanhoudend onweder ; het zal blijven op het hoofd der goddelozen . * De hittigheid van des HEEREN toorn zal zich niet afwenden , totdat Hij gedaan , en totdat Hij daargesteld zal hebben de gedachten Zijns harten ; in het laatste der dagen zult gijdaarop letten . * Ter zelfder tijd , spreekt de HEERE , zal Ik allen geslachten Israels tot een God zijn ; en zij zullen Mij tot een volk zijn . * Zo zegt de HEERE : Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn , namelijk Israel , als Ik henenging om hem tot rust te brengen . * De HEERE is mij verschenen van verre tijden ! Ja , Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde ; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid . * Ik zal u weder bouwen , en gij zult gebouwd worden , o jonkvrouw Israels ! gij zult weder versierd zijn met uw trommelen , en uitgaan met den rei der spelenden . * Gij zult weder wijngaarden planten op de bergen van Samaria ; de planters zullen planten , en de vrucht genieten . * Want er zal een dag zijn , waarin de hoeders op Efraims gebergte zullen roepen : Maakt ulieden op , en laat ons opgaan naar Sion , tot den HEERE , onzen God ! * Want zo zegt de HEERE : Roept luide over Jakob met vreugde , en juicht vanwege het hoofd der heidenen ; doet het horen , lofzingt , en zegt : O HEERE ! behoud Uw volk , hetoverblijfsel van Israel . * Ziet , Ik zal ze aanbrengen uit het land van het noorden , en zal hen vergaderen van de zijden der aarde ; onder hen zullen zijn blinden en lammen , zwangeren en barenden tezamen ; met een grote gemeente zullen zij herwaarts wederkomen . * Zij zullen komen met geween , en met smekingen zal Ik hen voeren ; Ik zal hen leiden aan de waterbeken , in een rechten weg , waarin zij zich niet zullen stoten ; want Ik ben Israeltot een Vader , en Efraim is Mijn eerstgeborene . * Hoort des HEEREN woord , gij heidenen ! en verkondigt in de eilanden , die verre zijn , en zegt : Hij , Die Israel verstrooid heeft , zal hem weder vergaderen , en hem bewaren als eenherder zijn kudde . * Want de HEERE heeft Jakob vrijgekocht , en Hij heeft hem verlost uit de hand desgenen , die sterker was dan hij . * Dies zullen zij komen , en op de hoogte van Sion juichen , en toevloeien tot des HEEREN goed , tot het koren , en tot den most , en tot de olie , en tot de jonge schapen en runderen ;en hun ziel zal zijn als een gewaterde hof , en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn . * Dan zal zich de jonkvrouw verblijden in den rei , daartoe de jongelingen en ouden te zamen ; want Ik zal hunlieder rouw in vrolijkheid veranderen , en zal hen troosten , en zal henverblijden naar hun droefenis . * En Ik zal de ziel der priesteren met vettigheid dronken maken ; en Mijn volk zal met Mijn goed verzadigd worden , spreekt de HEERE . * Zo zegt de HEERE : Er is een stem gehoord in Rama , een klage , een zeer bitter geween ; Rachel weent over haar kinderen ; zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen ,omdat zij niet zijn . * Zo zegt de HEERE : Bedwing uw stem van geween , en uw ogen van tranen ; want er is loon voor uw arbeid , spreekt de HEERE ; want zij zullen uit des vijands land wederkomen . * En er is verwachting voor uw nakomelingen , spreekt de HEERE ; want uw kinderen zullen wederkomen tot hun landpale . * Ik heb wel gehoord , dat zich Efraim beklaagt , zeggende : Gij hebt mij getuchtigd , en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf . Bekeer mij , zo zal ik bekeerd zijn , wantGij zijt de HEERE , mijn God ! * Zekerlijk , nadat ik bekeerd ben , heb ik berouw gehad , en nadat ik mijzelven ben bekend gemaakt , heb ik op de heup geklopt , ik ben beschaamd , ja , ook schaamrood geworden ,omdat ik de smaadheid mijner jeugd gedragen heb . * Is niet Efraim Mij een dierbare zoon , is hij Mij niet een troetelkind ? Want sinds Ik tegen hem gesproken heb , denk Ik nog ernstelijk aan hem ; daarom rommelt Mijn ingewand overhem ; Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen , spreekt de HEERE . * Richt u merktekenen op , stel u spitse pilaren , zet uw hart op de baan , op den weg , dien gij gewandeld hebt ; keer weder , o jonkvrouw Israels , keer weder tot deze uw steden ! * Hoe lang zult gij u onttrekken , gij afkerige dochter ? Want de HEERE heeft wat nieuws op de aarde geschapen : de vrouw zal den man omvangen . * Zo zegt de HEERE der heirscharen , de God Israels : Dit woord zullen zij nog zeggen in het land van Juda , en in zijn steden , als Ik hun gevangenis wenden zal : De HEERE zegeneu , gij woning der gerechtigheid , gij berg der heiligheid ! * En Juda , mitsgaders al zijn steden , zullen te zamen daarin wonen ; de akkerlieden , en die met de kudde reizen . * Want Ik heb de vermoeide ziel dronken gemaakt , en Ik heb alle treurige ziel vervuld . * (Hierop ontwaakte ik , en zag toe , en mijn slaap was mij zoet .) * Ziet , de dagen komen , spreekt de HEERE , dat Ik het huis van Israel en het huis van Juda bezaaien zal met zaad van mensen en zaad van beesten . * En het zal geschieden , gelijk als Ik over hen gewaakt heb , om uit te rukken , en af te breken , en te verstoren , en te verderven , en kwaad aan te doen ; alzo zal Ik over hen waken ,om te bouwen en te planten , spreekt de HEERE . * In die dagen zullen zij niet meer zeggen : De vaders hebben onrijpe druiven gegeten , en der kinderen tanden zijn stomp geworden . * Maar een iegelijk zal om zijn ongerechtigheid sterven ; een ieder mens , die de onrijpe druiven eet , zijn tanden zullen stomp worden . * Ziet , de dagen komen , spreekt de HEERE , dat Ik met het huis van Israel en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken ; * Niet naar het verbond , dat Ik met hun vaderen gemaakt heb , ten dage als Ik hun hand aangreep , om hen uit Egypteland uit te voeren , welk Mijn verbond zij vernietigd hebben ,hoewel Ik hen getrouwd had , spreekt de HEERE ; * Maar dit is het verbond , dat Ik na die dagen met het huis van Israel maken zal , spreekt de HEERE : Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven , en zal die in hun hart schrijven ; en Ik zalhun tot een God zijn , en zij zullen Mij tot een volk zijn . * En zij zullen niet meer , een iegelijk zijn naaste , en een iegelijk zijn broeder , leren , zeggende : Kent den HEERE ! want zij zullen Mij allen kennen , van hun kleinste af tot hungrootste toe , spreekt de HEERE ; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven , en hunner zonden niet meer gedenken . * Zo zegt de HEERE , Die de zon ten lichte geeft des daags , de ordeningen der maan en der sterren ten lichte des nachts , Die de zee klieft , dat haar golven bruisen , HEERE derheirscharen is Zijn Naam : * Indien deze ordeningen van voor Mijn aangezicht zullen wijken , spreekt de HEERE , zo zal ook het zaad Israels ophouden , dat het geen volk zij voor Mijn aangezicht , al de dagen . * Zo zegt de HEERE : Indien de hemelen daarboven gemeten , en de fondamenten der aarde beneden doorgrond kunnen worden , zo zal Ik ook het ganse zaad Israels verwerpen ,om alles , wat zij gedaan hebben , spreekt de HEERE . * Ziet , de dagen komen , spreekt de HEERE , dat deze stad den HEERE zal herbouwd worden , van den toren Hananeel af tot aan de Hoekpoort . * En het meetsnoer zal wijders nevens dezelve uitgaan tot aan den heuvel Gareb , en zich naar Goath omwenden . * En het ganse dal der dode lichamen en der as , en al de velden tot aan de beek Kidron , tot aan den hoek van de Paardenpoort tegen het oosten , zal den HEERE een heiligheidzijn ; er zal niets weder uitgerukt , noch afgebroken worden in eeuwigheid . Jeremia 32 * Het woord , dat tot Jeremia geschied is van den HEERE , in het tiende jaar van Zedekia , koning van Juda ; dit jaar was het achttiende jaar van Nebukadrezar . * (Het heir nu des konings van Babel belegerde toen Jeruzalem , en de profeet Jeremia was besloten in het voorhof der bewaring , dat in het huis des konings van Juda is . * Want Zedekia , de koning van Juda , had hem besloten , zeggende : Waarom profeteert gij , zeggende : Zo zegt de HEERE : Ziet , Ik geef deze stad in de hand des konings van Babel ,en hij zal ze innemen ; * En Zedekia , de koning van Juda , zal van de hand der Chaldeen niet ontkomen ; maar hij zal zekerlijk gegeven worden in de hand des konings van Babel , en zijn mond zal totdeszelfs mond spreken , en zijn ogen zullen deszelfs ogen zien ; * En hij zal Zedekia naar Babel voeren , en aldaar zal hij zijn , totdat Ik hem bezoek , spreekt de HEERE ; ofschoon gijlieden tegen de Chaldeen strijdt , gij zult toch geen gelukhebben .) * Jeremia dan zeide : Des HEEREN woord is tot mij geschied , zeggende : * Zie , Hanameel , de zoon van Sallum , uw oom , zal tot u komen , zeggende : Koop u mijn veld , dat bij Anathoth is , want gij hebt het recht van lossing , om te kopen . * Alzo kwam Hanameel , mijns ooms zoon , naar des HEEREN woord , tot mij , in het voorhof der bewaring , en zeide tot mij : Koop toch mijn veld , hetwelk is bij Anathoth , dat in hetland van Benjamin is ; want gij hebt het erfrecht , en gij hebt de lossing , koop het voor u . Toen merkte ik , dat het des HEEREN woord was . * Dies kocht ik van Hanameel , mijns ooms zoon , het veld , dat bij Anathoth is ; en ik woog hem het geld toe , zeventien zilveren sikkelen . * En ik onderschreef den brief en verzegelde dien , en deed het getuigen betuigen , als ik het geld op de weegschaal gewogen had . * En ik nam den koopbrief , die verzegeld was naar het gebod en de inzettingen , en den open brief ; * En ik gaf den koopbrief aan Baruch , den zoon van Nerija , den zoon van Machseja , voor de ogen van Hanameel , mijns ooms zoon , en voor de ogen der getuigen die denkoopbrief hadden onderschreven ; voor de ogen van al de Joden , die in het voorhof der bewaring zaten . * En ik beval Baruch voor hun ogen , zeggende : * Zo zegt de HEERE der heirscharen , de God Israels : Neem deze brieven , dezen koopbrief , zo den verzegelden als dezen open brief , en doe ze in een aarden vat , opdat zij veledagen mogen bestaan . * Want zo zegt de HEERE der heirscharen , de God Israels : Er zullen nog huizen , en velden , en wijngaarden in dit land gekocht worden . * Voorts , nadat ik den koopbrief aan Baruch , den zoon van Nerija , gegeven had , bad ik tot den HEERE , zeggende : * Ach , Heere HEERE ! Zie , Gij hebt de hemelen en de aarde gemaakt , door Uw grote kracht en door Uw uitgestrekten arm ; geen ding is U te wonderlijk . * Gij , Die goedertierenheid doet aan duizenden , en de ongerechtigheid der vaderen vergeldt in den schoot hunner kinderen na hen ; Gij grote , Gij geweldige God , Wiens Naam isHEERE der heirscharen ! * Groot van raad en machtig van daad ; want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen , om een iegelijk te geven naar zijn wegen , en naar de vrucht zijnerhandelingen . * Gij , Die tekenen en wonderen gesteld hebt in Egypteland , tot op dezen dag , zo in Israel , als onder andere mensen , en hebt U een Naam gemaakt , als Hij is te dezen dage ! * En hebt Uw volk Israel uit Egypteland uitgevoerd , door tekenen en door wonderen , en door een sterke hand , en door een uitgestrekten arm , en door grote verschrikking . * En hebt hun dit land gegeven , dat Gij hun vaderen gezworen hadt hun te zullen geven , een land vloeiende van melk en honig ; * Zij zijn er ook ingekomen en hebben het erfelijk bezeten , maar hebben Uwer stem niet gehoorzaamd , en in Uw wet niet gewandeld ; zij hebben niets gedaan van alles , wat Gijhun geboden hadt te doen ; dies hebt Gij hun al dit kwaad doen bejegenen . * Zie , de wallen ! zij zijn gekomen aan de stad , om die in te nemen , en de stad is gegeven in de hand der Chaldeen , die tegen haar strijden ; vanwege het zwaard en den honger ende pestilentie ; en wat Gij gesproken hebt , is geschied , en zie , Gij ziet het . * Evenwel hebt Gij tot mij gezegd , Heere HEERE ! koop u dat veld voor geld , en doe het getuigen betuigen ; daar de stad in der Chaldeen hand gegeven is . * Toen geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia , zeggende : * Zie , Ik ben de HEERE , de God van alle vlees ; zou Mij enig ding te wonderlijk zijn ? * Daarom zegt de HEERE alzo : Zie , Ik geef deze stad in de hand der Chaldeen , en in de hand van Nebukadrezar , den koning van Babel , en hij zal ze innemen . * En de Chaldeen , die tegen deze stad strijden , zullen er inkomen , en deze stad met vuur aansteken , en zullen ze verbranden , met de huizen , op welker daken zij aan Baal gerookt ,en anderen goden drankofferen geofferd hebben , om Mij te vertoornen . * Want de kinderen Israels en de kinderen van Juda hebben van hun jeugd aan alleenlijk gedaan , dat kwaad was in Mijn ogen ; want de kinderen Israels hebben Mij door het werkhunner handen alleenlijk vertoornd , spreekt de HEERE . * Want tot Mijn toorn en tot Mijn grimmigheid is Mij deze stad geweest , van den dag af , dat zij haar gebouwd hebben , tot op dezen dag toe ; opdat Ik haar van Mijn aangezichtwegdeed ; * Om al de boosheid der kinderen Israels en der kinderen van Juda , die zij gedaan hebben om Mij te vertoornen , zij , hun koningen , hun vorsten , hun priesteren , en hun profeten ,en de mannen van Juda , en de inwoners van Jeruzalem ; * Die Mij den nek hebben toegekeerd en niet het aangezicht ; hoewel Ik hen leerde , vroeg op zijnde en lerende , evenwel hoorden zij niet , om tucht aan te nemen ; * Maar zij hebben hun verfoeiselen gesteld in het huis , dat naar Mijn Naam genoemd is , om dat te verontreinigen . * En zij hebben de hoogten van Baal gebouwd , die in het dal des zoons van Hinnom zijn , om hun zonen en hun dochteren den Molech door het vuur te laten gaan ; hetwelk Ik hunniet heb geboden , noch in Mijn hart is opgekomen , dat zij dezen gruwel zouden doen ; opdat zij Juda mochten doen zondigen . * En nu , daarom zegt de HEERE , de God Israels , alzo van deze stad , waar gij van zegt : Zij is gegeven in de hand des konings van Babel , door het zwaard , en door den honger , endoor de pestilentie ; * Ziet , Ik zal hen vergaderen uit al de landen , waarhenen Ik hen zal verdreven hebben in Mijn toorn , en in Mijn grimmigheid , en in grote verbolgenheid ; en Ik zal hen tot deze plaatswederbrengen , en zal hen zeker doen wonen . * Ja , zij zullen Mij tot een volk zijn , en Ik zal hun tot een God zijn . * En Ik zal hun enerlei hart en enerlei weg geven , om Mij te vrezen al de dagen , hun ten goede , mitsgaders hun kinderen na hen . * En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken , dat Ik van achter hen niet zal afkeren , opdat Ik hun weldoe ; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven , dat zij niet van Mij afwijken . * En Ik zal Mij over hen verblijden , dat Ik hun weldoe ; en Ik zal hen getrouwelijk in dat land planten , met Mijn ganse hart en met Mijn ganse ziel . * Want zo zegt de HEERE : Gelijk als Ik over dit volk gebracht heb al dit grote kwaad , alzo zal Ik over hen brengen al het goede , dat Ik over hen spreke . * En er zullen velden gekocht worden in dit land , waarvan gij zegt : Het is woest , dat er geen mens noch beest in is ; het is in der Chaldeen hand gegeven . * Velden zal men voor geld kopen , en de brieven onderschrijven , en verzegelen , en getuigen doen betuigen , in het land van Benjamin , en in de plaatsen rondom Jeruzalem , en inde steden van Juda , en in de steden van het gebergte , en in de steden der laagte , en in de steden van het zuiden ; want Ik zal hun gevangenis wenden , spreekt de HEERE . * Voorts geschiedde des HEEREN woord ten tweeden male tot Jeremia , als hij nog in het voorhof der bewaring was opgesloten , zeggende : * Zo zegt de HEERE , Die het doet , de HEERE , Die dat formeert , opdat Hij het bevestige , HEERE is Zijn Naam ; * Roep tot Mij , en Ik zal u antwoorden , en Ik zal u bekend maken grote en vaste dingen , die gij niet weet . * Want zo zegt de HEERE , de God Israels , van de huizen dezer stad , en van de huizen der koningen van Juda , die door de wallen en door het zwaard zijn afgebroken : * Er zijn er wel ingekomen , om te strijden tegen de Chaldeen , maar het is om die te vullen met dode lichamen van mensen , die Ik verslagen heb in Mijn toorn en in Mijngrimmigheid ; en omdat Ik Mijn aangezicht van deze stad verborgen heb , om al hunlieder boosheid . * Zie , Ik zal haar de gezondheid en de genezing doen rijzen , en zal henlieden genezen , en zal hun openbaren overvloed van vrede en waarheid . * En Ik zal de gevangenis van Juda en de gevangenis van Israel wenden , en zal ze bouwen als in het eerste . * En Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid , met dewelke zij tegen Mij gezondigd hebben ; en Ik zal vergeven al hun ongerechtigheden , met dewelke zij tegen Mijgezondigd en met dewelke zij tegen Mij overtreden hebben . * En het zal Mij zijn tot een vrolijken naam , tot een roem , en tot een sieraad bij alle heidenen der aarde ; die al het goede zullen horen , dat Ik hun doe ; en zij zullen vrezen enberoerd zijn over al het goede , en over al den vrede , dien Ik hun beschikke . * Alzo zegt de HEERE : In deze plaats (waarvan gij zegt : Zij is woest , dat er geen mens en geen beest in is ), in de steden van Juda , en op de straten van Jeruzalem , die zo verwoestzijn , dat er geen mens , en geen inwoner , en geen beest in is , zal wederom gehoord worden , * De stem der vrolijkheid en de stem der blijdschap , de stem des bruidegoms en de stem der bruid , de stem dergenen , die zeggen : Looft den HEERE der heirscharen , want deHEERE is goed , want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid ! de stem dergenen , die lof aanbrengen ten huize des HEEREN ; want Ik zal de gevangenis des lands wenden , als inhet eerste , zegt de HEERE . * Zo zegt de HEERE der heirscharen : In deze plaats , die zo woest is , dat er geen mens , zelfs tot het vee toe , in is , mitsgaders in al derzelver steden , zullen wederom woningen zijnvan herderen , die de kudden doen legeren . * In de steden van het gebergte , in de steden der laagte , en in de steden van het zuiden , en in het land van Benjamin , en in de plaatsen rondom Jeruzalem , en in de steden vanJuda , zullen de kudden wederom onder de handen des tellers doorgaan , zegt de HEERE . * Ziet , de dagen komen , spreekt de HEERE , dat Ik het goede woord verwekken zal , dat Ik tot het huis van Israel en over het huis van Juda gesproken heb . * In die dagen , en te dier tijd zal Ik David een SPRUIT der gerechtigheid doen uitspruiten ; en Hij zal recht en gerechtigheid doen op aarde . * In die dagen zal Juda verlost worden , en Jeruzalem zeker wonen ; en deze is , die haar roepen zal : De HEERE , onze GERECHTIGHEID . * Want zo zegt de HEERE : Aan David zal niet worden afgesneden een Man , Die op den troon van het huis Israels zitte . * Ook zal den Levietischen priesteren , van voor Mijn aangezicht , niet worden afgesneden een Man , Die brandoffer offere , en spijsoffer aansteke , en slachtoffer bereide al dedagen . * En des HEEREN woord geschiedde tot Jeremia , zeggende : * Alzo zegt de HEERE : Indien gijlieden Mijn verbond van den dag ; en Mijn verbond van den nacht kondt vernietigen , zodat dag en nacht niet zijn op hun tijd ; * Zo zal ook vernietigd kunnen worden Mijn verbond met Mijn knecht David , dat hij geen zoon hebbe , die op zijn troon regere , en met de Levieten , de priesteren , Mijn dienaren . * Gelijk het heir des hemels niet geteld , en het zand der zee niet gemeten kan worden , alzo zal Ik vermenigvuldigen het zaad van Mijn knecht David , en de Levieten , die Mij dienen . * Voorts geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia , zeggende : * Hebt gij niet gezien , wat dit volk spreekt , zeggende : De twee geslachten , die de HEERE verkoren had , die heeft Hij nu verworpen ? Ja , zij versmaden Mijn volk , zodat het geen volkmeer is voor hun aangezicht . * Zo zegt de HEERE : Indien Mijn verbond niet is van dag en nacht ; indien Ik de ordeningen des hemels en der aarde niet gesteld heb ; * Zo zal Ik ook het zaad van Jakob en van Mijn knecht David verwerpen , dat Ik van zijn zaad niet neme , die daar heerse over het zaad van Abraham , Izak en Jakob ; want Ik zal hungevangenis wenden en Mij hunner ontfermen . * Het woord , dat tot Jeremia geschied is van den HEERE (als Nebukadrezar , koning van Babel , en zijn ganse heir , en alle koninkrijken der aarde , die onder de heerschappij zijnerhand waren , en al de volken tegen Jeruzalem streden , en tegen al haar steden ), zeggende : * Zo zegt de HEERE , de God Israels : Ga henen en spreek tot Zedekia , den koning van Juda , en zeg tot hem : Zo zegt de HEERE : Zie , Ik geef deze stad in de hand des konings vanBabel , en hij zal ze met vuur verbranden . * En gij zult van zijn hand niet ontkomen , maar zekerlijk gegrepen , en in zijn hand gegeven worden ; en uw ogen zullen de ogen des konings van Babel zien , en zijn mond zal tot uwmond spreken , en gij zult te Babel komen . * Maar hoor des HEEREN woord , o Zedekia , koning van Juda ! zo zegt de HEERE van u : Gij zult door het zwaard niet sterven . * Gij zult sterven in vrede , en naar de brandingen van uw vaderen , de vorige koningen , die voor u geweest zijn , alzo zullen zij over u branden , en u beklagen , zeggende : Och heer !want Ik heb het woord gesproken , spreekt de HEERE . * En de profeet Jeremia sprak al deze woorden tot Zedekia , den koning van Juda , te Jeruzalem . * Als het heir des konings van Babel streed tegen Jeruzalem , en tegen al de overgeblevene steden van Juda , tegen Lachis en tegen Azeka ; want deze , zijnde vaste steden , warenovergebleven onder de steden van Juda . * Het woord , dat tot Jeremia geschied is van den HEERE , nadat de koning Zedekia een verbond gemaakt had met het ganse volk , dat te Jeruzalem was , om vrijheid voor hen uit teroepen . * Dat een iegelijk zijn knecht , en een iegelijk zijn maagd , zijnde een Hebreer of een Hebreinne , zou laten vrijgaan ; zodat niemand zich van hen , van een Jood , zijn broeder , zoudoen dienen . * Nu hoorden al de vorsten en al het volk , die het verbond hadden ingegaan , dat zij , een iegelijk zijn knecht , en een iegelijk zijn maagd zouden laten vrijgaan , zodat zij zich nietmeer van hen zouden doen dienen ; zij hoorden dan , en lieten hen gaan ; * Maar zij keerden daarna wederom , en deden de knechten en maagden wederkomen , die zij hadden laten vrijgaan , en zij brachten hen ten onder tot knechten en tot maagden . * Daarom geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia , van den HEERE , zeggende : * Zo zegt de HEERE , de God Israels : Ik heb een verbond gemaakt met uw vaderen , ten dage , als Ik hen uit Egypteland , uit het diensthuis uitvoerde , zeggende : * Ten einde van zeven jaren zult gij laten gaan , een iegelijk zijn broeder , een Hebreer , die u zal verkocht zijn , en u zes jaren gediend heeft ; gij zult hem dan van u laten vrijgaan ;maar uw vaders hoorden niet naar Mij , en neigden hun oor niet . * Gijlieden nu waart heden wedergekeerd , en hadt gedaan , dat recht is in Mijn ogen , vrijheid uitroepende , een iegelijk voor zijn naaste ; en gij hadt een verbond gemaakt voor Mijnaangezicht , in het huis , dat naar Mijn Naam genoemd is . * Maar gij zijt weder omgekeerd , en hebt Mijn Naam ontheiligd , en doen wederkomen , een iegelijk zijn knecht , en een iegelijk zijn maagd , die gij hadt laten vrijgaan naar hun lust ;en gij hebt hen ten ondergebracht , om ulieden te wezen tot knechten en tot maagden . * Daarom zegt de HEERE alzo : Gijlieden hebt naar Mij niet gehoord , om vrijheid uit te roepen , een iegelijk voor zijn broeder , en een iegelijk voor zijn naaste ; ziet , zo roep Ik uittegen ulieden , spreekt de HEERE , een vrijheid ten zwaarde , ter pestilentie , en ten honger , en zal u overgeven ter beroering allen koninkrijken der aarde . * En Ik zal de mannen overgeven , die Mijn verbond hebben overtreden , die niet bevestigd hebben de woorden des verbonds , dat zij voor Mijn aangezicht gemaakt hadden , met hetkalf , dat zij in tweeen hadden gehouwen , en waren tussen zijn stukken doorgegaan : * De vorsten van Juda , en de vorsten van Jeruzalem , de kamerlingen , en de priesteren , en al het volk des lands , die door de stukken des kalfs zijn doorgegaan . * Ja , Ik zal hen overgeven in de hand hunner vijanden , en in de hand dergenen , die hun ziel zoeken ; en hun dode lichamen zullen het gevogelte des hemels en het gedierte deraarde tot spijze zijn . * Zelfs Zedekia , den koning van Juda , en zijn vorsten , zal Ik overgeven in de hand hunner vijanden , en in de hand dergenen , die hun ziel zoeken , te weten , in de hand van het heirdes konings van Babel , die van ulieden nu zijn opgetogen . * Ziet , Ik zal bevel geven , spreekt de HEERE , en zal hen weder tot deze stad brengen , en zij zullen tegen haar strijden , en zullen ze innemen , en zullen ze met vuur verbranden ; enIk zal de steden van Juda stellen tot een verwoesting , dat er niemand in wone . * Het woord , dat tot Jeremia geschied is van den HEERE , in de dagen van Jojakim , den zoon van Josia , den koning van Juda , zeggende : * Ga henen tot der Rechabieten huis , en spreek met hen , en breng hen in des HEEREN huis , in een der kameren , en geef hun wijn te drinken . * Toen nam ik Jaazanja , den zoon van Jeremia , den zoon van Habazzinja , mitsgaders zijn broederen , en al zijn zonen , en het ganse huis der Rechabieten ; * En bracht hen in des HEEREN huis , in de kamer der zonen van Hanan , den zoon van Jigdalia , den man Gods ; welke is bij de kamer der oversten , die daar is boven de kamervan Maaseja , den zoon van Sallum , den dorpelbewaarder . * En ik zette den kinderen van het huis der Rechabieten koppen vol wijn en bekers voor ; en ik zeide tot hen : Drinkt wijn . * Maar zij zeiden : Wij zullen geen wijn drinken ; want Jonadab , de zoon van Rechab , onze vader , heeft ons geboden , zeggende : Gijlieden zult geen wijn drinken , gij , noch uwkinderen , tot in eeuwigheid . * Ook zult gijlieden geen huis bouwen , noch zaad zaaien , noch wijngaard planten , noch hebben ; maar gij zult in tenten wonen al uw dagen ; opdat gij veel dagen leeft in het land ,alwaar gij als vreemdeling verkeert . * Zo hebben wij der stemme van Jonadab , den zoon van Rechab , onzen vader , gehoorzaamd in alles , wat hij ons geboden heeft ; zodat wij geen wijn drinken al onze dagen , wij ,onze vrouwen , onze zonen , en onze dochteren ; * En dat wij geen huizen bouwen tot onze woning ; ook hebben wij geen wijngaard , noch veld , noch zaad ; * En wij hebben in tenten gewoond ; alzo hebben wij gehoord en gedaan naar alles , wat ons onze vader Jonadab geboden heeft . * Maar het is geschied , als Nebukadrezar , de koning van Babel , naar dit land optoog , dat wij zeiden : Komt , en laat ons naar Jeruzalem trekken vanwege het heir der Chaldeen , envanwege het heir der Syriers ; alzo zijn wij te Jeruzalem gebleven . * Toen geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia , zeggende : * Zo zegt de HEERE der heirscharen , de God Israels : Ga henen en zeg tot de mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem : Zult gijlieden geen tucht aannemen , dat gijhoort naar Mijn woorden ? spreekt de HEERE . * De woorden van Jonadab , den zoon van Rechab , die hij zijn kinderen geboden heeft , dat zij geen wijn zouden drinken , zijn bevestigd ; want zij hebben geen wijn gedronken tot opdezen dag , maar het gebod huns vaders gehoord ; en Ik heb tot ulieden gesproken , vroeg op zijnde en sprekende , maar gij hebt naar Mij niet gehoord . * En Ik heb tot u gezonden al Mijn knechten , de profeten , vroeg op zijnde en zendende , om te zeggen : Bekeert u toch , een iegelijk van zijn bozen weg , en maakt uw handelingengoed , en wandelt andere goden niet na , om hen te dienen , zo zult gij in het land blijven , dat Ik u en uw vaderen gegeven heb ; maar gij hebt uw oor niet geneigd , en naar Mij nietgehoord . * Dewijl dan de kinderen van Jonadab , den zoon van Rechab , het gebod huns vaders , dat hij hun geboden heeft , bevestigd hebben , maar dit volk naar Mij niet hoort ; * Daarom alzo zegt de HEERE , de God der heirscharen , de God Israels : Ziet , Ik zal over Juda en over alle inwoners van Jeruzalem brengen al het kwaad , dat Ik tegen hengesproken heb ; omdat Ik tot hen gesproken heb , maar zij niet gehoord hebben , en Ik tot hen geroepen heb , maar zij niet hebben geantwoord . * Tot het huis nu der Rechabieten zeide Jeremia : Zo zegt de HEERE der heirscharen , de God Israels : Omdat gijlieden het gebod van uw vader Jonadab zijt gehoorzaam geweest ,en hebt al zijn geboden bewaard , en gedaan naar alles , wat hij ulieden geboden heeft ; * Daarom alzo zegt de HEERE der heirscharen , de God Israels : Er zal Jonadab , den zoon van Rechab , niet worden afgesneden een man , die voor Mijn aangezicht sta , al dedagen . * Het gebeurde ook in het vierde jaar van Jojakim , den zoon van Josia , den koning van Juda , dat dit woord tot Jeremia geschiedde van den HEERE , zeggende : * Neem u een rol des boeks , en schrijf daarop al de woorden , die Ik tot u gesproken heb , over Israel , en over Juda , en over al de volken , van den dag aan , dat Ik tot u gesprokenheb , van de dagen van Josia aan , tot op dezen dag . * Misschien zullen die van het huis van Juda horen al het kwaad , dat Ik hun gedenk te doen ; opdat zij zich bekeren , een iegelijk van zijn bozen weg , en Ik hun ongerechtigheid enhun zonde vergeve . * Toen riep Jeremia Baruch , den zoon van Nerija ; en Baruch schreef uit den mond van Jeremia alle woorden des HEEREN , die Hij tot hem gesproken had , op een rol des boeks . * En Jeremia gebood Baruch , zeggende : Ik ben opgehouden , ik zal in des HEEREN huis niet kunnen gaan . * Zo ga gij henen , en lees in de rol , in dewelke gij uit mijn mond geschreven hebt , de woorden des HEEREN , voor de oren des volks , in des HEEREN huis , op den vastendag ; engij zult ze ook lezen voor de oren van gans Juda , die uit hun steden komen . * Misschien zal hunlieder smeking voor des HEEREN aangezicht nedervallen , en zij zullen zich bekeren , een iegelijk van zijn bozen weg ; want groot is de toorn en degrimmigheid , die de HEERE tegen dit volk heeft uitgesproken . * En Baruch , de zoon van Nerija , deed naar alles , wat hem de profeet Jeremia geboden had , lezende in dat boek de woorden des HEEREN , in het huis des HEEREN . * Want het geschiedde in het vijfde jaar van Jojakim , den zoon van Josia , den koning van Juda , in de negende maand , dat zij een vasten voor des HEEREN aangezicht uitriepen ,allen volke te Jeruzalem , mitsgaders allen volke , die uit de steden van Juda te Jeruzalem kwamen . * Zo las Baruch in dat boek de woorden van Jeremia in des HEEREN huis , in de kamer van Gemarja , den zoon van Safan , den schrijver , in het bovenste voorhof , aan de deur dernieuwe poort van het huis des HEEREN , voor de oren des gansen volks . * Als nu Michaja , de zoon van Gemarja , den zoon van Safan , al de woorden des HEEREN uit dat boek gehoord had ; * Zo ging hij af ten huize des konings in de kamer des schrijvers ; en ziet , aldaar zaten al de vorsten : Elisama , de schrijver , en Delaja , de zoon van Semaja , en Elnathan , de zoonvan Achbor , en Gemarja , de zoon van Safan , en Zedekia , de zoon van Hananja , en al de vorsten . * En Michaja maakte hun bekend al de woorden , die hij gehoord had , als Baruch uit dat boek las voor de oren des volks . * Toen zonden al de vorsten Jehudi , den zoon van Nethanja , den zoon van Selemja , den zoon van Cuschi , tot Baruch , om te zeggen : De rol , waarin gij voor de oren des volksgelezen hebt , neem die in uw hand , en kom . Alzo nam Baruch , de zoon van Nerija , de rol in zijn hand , en kwam tot hen . * En zij zeiden tot hem : Zit toch neder , en lees ze voor onze oren ; en Baruch las voor hun oren . * En het geschiedde , als zij al de woorden hoorden , dat zij verschrikten , de een tegen den ander ; en zij zeiden tot Baruch : Voorzeker zullen wij al deze woorden den koning bekendmaken . * En zij vraagden Baruch , zeggende : Verklaar ons toch , hoe hebt gij al deze woorden uit zijn mond geschreven ? * En Baruch zeide tot hen : Uit zijn mond las hij tot mij al deze woorden , en ik schreef ze met inkt in dit boek . * Toen zeiden de vorsten tot Baruch : Ga henen , verberg u , gij en Jeremia ; en niemand wete , waar gijlieden zijt . * Zij dan gingen in tot den koning in het voorhof ; maar de rol legden zij weg in de kamer van Elisama , den schrijver ; en zij verklaarden al die woorden voor de oren des konings . * Toen zond de koning Jehudi , om de rol te halen ; en hij haalde ze uit de kamer van Elisama , den schrijver ; en Jehudi las ze voor de oren des konings , en voor de oren van al devorsten , die omtrent den koning stonden . * (De koning nu zat in het winterhuis in de negende maand ; en er was een vuur voor zijn aangezicht op den haard aangestoken .) * En het geschiedde , als Jehudi drie stukken , of vier gelezen had , versneed hij ze met een schrijfmes , en wierp ze in het vuur , dat op den haard was , totdat de ganse rol verteerdwas in het vuur , dat op den haard was . * En zij verschrikten niet , en scheurden hun klederen niet , de koning noch al zijn knechten , die al deze woorden gehoord hadden . * Hoewel ook Elnathan , en Delaja , en Gemarja bij den koning daarvoor spraken , dat hij de rol niet zou verbranden ; doch hij hoorde naar hen niet . * Daartoe gebood de koning aan Jerahmeel , den zoon van Hammelech , en Zeraja , den zoon van Azriel , en Selemja , den zoon van Abdeel , om den schrijver Baruch en den profeetJeremia te vangen . Maar de HEERE had hen verborgen . * Toen geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia , nadat de koning de rol en de woorden , die Baruch geschreven had uit den mond van Jeremia , verbrand had , zeggende : * Neem u weder een andere rol , en schrijf daarop al de eerste woorden , die geweest zijn op de eerste rol , die Jojakim , de koning van Juda , verbrand heeft . * En tot Jojakim , den koning van Juda , zult gij zeggen : Zo zegt de HEERE : Gij hebt deze rol verbrand , zeggende : Waarom hebt gij daarop geschreven , zeggende : De koning vanBabel zal zekerlijk komen , en dit land verderven , en maken , dat mens en beest daarin ophouden ? * Daarom zegt de HEERE alzo van Jojakim , den koning van Juda : Hij zal geen hebben , die op Davids troon zitte ; en zijn dood lichaam zal weggeworpen zijn , des daags in de hitte ,en des nachts in de vorst . * En Ik zal over hem , en over zijn zaad , en over zijn knechten hunlieder ongerechtigheid bezoeken ; en Ik zal over hen , en over de inwoners van Jeruzalem , en over de mannen vanJuda , al het kwaad brengen , dat Ik tot hen gesproken heb ; maar zij hebben niet gehoord . * Jeremia dan nam een andere rol , en gaf ze aan den schrijver Baruch , den zoon van Nerija ; die schreef daarop , uit den mond van Jeremia , al de woorden des boeks , dat Jojakim ,de koning van Juda , met vuur verbrand had ; en tot dezelve werden nog veel dergelijke woorden toegedaan . Jeremia 37 * En Zedekia , zoon van Josia , regeerde , koning zijnde , in plaats van Chonja , Jojakims zoon , welken Zedekia Nebukadrezar , de koning van Babel , koning gemaakt had in het landvan Juda . * Maar hij hoorde niet , hij , noch zijn knechten , noch het volk des lands , naar de woorden des HEEREN , die Hij sprak door den dienst van den profeet Jeremia . * Nochtans zond de koning Zedekia Juchal , den zoon van Selemja , en Sefanja , den zoon van Maaseja , den priester , tot den profeet Jeremia , om te zeggen : Bid toch voor ons totden HEERE , onzen God ! * (Want Jeremia was nog ingaande en uitgaande in het midden des volks , en zij hadden hem nog in het gevangenhuis niet gesteld . * En Farao 's heir was uit Egypte uitgetogen ; en de Chaldeen , die Jeruzalem belegerden , als zij het gerucht van hen gehoord hadden , zo waren zij van Jeruzalem opgetogen .) * Toen geschiedde des HEEREN woord tot den profeet Jeremia , zeggende : * Zo zegt de HEERE , de God Israels : Zo zult gijlieden zeggen tot den koning van Juda , die u tot Mij gezonden heeft , om Mij te vragen : Ziet , Farao 's heir , dat u ter hulpe uitgetogenis , zal wederkeren in zijn land , in Egypte ; * En de Chaldeen zullen wederkeren , en tegen deze stad strijden ; en zij zullen ze innemen , en zullen ze met vuur verbranden . * Zo zegt de HEERE : Bedriegt uw zielen niet , zeggende : De Chaldeen zullen zekerlijk van ons wegtrekken ; want zij zullen niet wegtrekken . * Want al sloegt gijlieden het ganse heir der Chaldeen , die tegen u strijden , en er bleven van hen enige verwonde mannen over , zo zouden zich die , een iegelijk in zijn tent ,opmaken , en deze stad met vuur verbranden . * Voorts geschiedde het , als het heir der Chaldeen van Jeruzalem was opgetogen , vanwege Farao 's heir ; * Dat Jeremia uit Jeruzalem uitging , om te gaan in het land van Benjamin , om van daar te scheiden door het midden des volks . * Als hij in de poort van Benjamin was , zo was daar de wachtmeester , wiens naam was Jerija , de zoon van Selemja , den zoon van Hananja ; die greep den profeet Jeremia ,zeggende : Gij wilt tot de Chaldeen vallen ! * En Jeremia zeide : Het is vals , ik wil niet tot de Chaldeen vallen . Doch hij hoorde niet naar hem ; maar Jerija greep Jeremia aan , en bracht hem tot de vorsten . * En de vorsten werden zeer toornig op Jeremia en sloegen hem ; en zij stelden hem in het gevangenhuis , ten huize van Jonathan , den schrijver ; want zij hadden dat tot eengevangenhuis gemaakt . * Als Jeremia in de plaats des kuils , en in de kotjes gekomen was , en Jeremia aldaar veel dagen gezeten had ; * Zo zond de koning Zedekia henen , en liet hem halen ; en de koning vraagde hem in zijn huis , in het verborgen , en zeide : Is er ook een woord van den HEERE ? En Jeremia zeide:Er is ; en hij zeide : Gij zult in de hand des konings van Babel gegeven worden . * Voorts zeide Jeremia tot den koning Zedekia : Wat heb ik tegen u , of tegen uw knechten , of tegen dit volk gezondigd , dat gijlieden mij in het gevangenhuis gesteld hebt ? * Waar zijn nu ulieder profeten , die u geprofeteerd hebben , zeggende : De koning van Babel zal niet tegen ulieden , noch tegen dit land komen . * Nu dan , hoor toch , o mijn heer koning ! laat toch mijn smeking voor uw aangezicht nedervallen , en breng mij niet weder in het huis van Jonathan , den schrijver , opdat ik aldaarniet sterve . * Toen gaf de koning Zedekia bevel ; en zij bestelden Jeremia in het voorhof der bewaring , en men gaf hem des daags een bol broods uit de Bakkerstraat , totdat al het brood vande stad op was . Alzo bleef Jeremia in het voorhof der bewaring . * Als Sefatja , de zoon van Matthan , en Gedalia , de zoon van Pashur , en Juchal , de zoon van Selemja , en Pashur , de zoon van Malchia , de woorden hoorden , die Jeremia tot al hetvolk sprak , zeggende : * Zo zegt de HEERE : Wie in deze stad blijft , zal door het zwaard , door den honger of door de pestilentie sterven ; maar wie tot de Chaldeen uitgaat , die zal leven , want hij zal zijn zieltot een buit hebben , en zal leven . * Zo zegt de HEERE : Deze stad zal zekerlijk gegeven worden in de hand van het heir des konings van Babel , datzelve zal ze innemen ; * Zo zeiden de vorsten tot den koning : Laat toch dezen man gedood worden ; want aldus maakt hij de handen der krijgslieden , die in deze stad zijn overgebleven , en de handendes gansen volks slap , alzulke woorden tot hen sprekende ; want deze man zoekt den vrede dezes volks niet , maar het kwaad . * En de koning Zedekia zeide : Ziet , hij is in uw hand ; want de koning zou geen ding tegen u vermogen . * Toen namen zij Jeremia en wierpen hem in den kuil van Malchia , den zoon van Hammelech , die in het voorhof der bewaring was , en zij lieten Jeremia af met zelen ; in den kuilnu was geen water , maar slijk ; en Jeremia zonk in het slijk . * Als nu Ebed-melech , de Moorman , een der kamerlingen , die toen in des konings huis was , hoorde , dat zij Jeremia in den kuil gedaan hadden (de koning nu zat in de poort vanBenjamin ); * Zo ging Ebed-melech uit het huis des konings uit , en hij sprak tot den koning , zeggende : * Mijn heer koning ! deze mannen hebben kwalijk gehandeld in alles , wat zij gedaan hebben aan den profeet Jeremia , dien zij in den kuil geworpen hebben ; daar hij toch in zijnplaats zou gestorven zijn vanwege den honger , dewijl geen brood meer in de stad is . * Toen gebood de koning den Moorman Ebed-melech , zeggende : Neem van hier dertig mannen onder uw hand , en haal den profeet Jeremia op uit den kuil , eer dat hij sterft . * Alzo nam Ebed-melech de mannen onder zijn hand , en ging in des konings huis tot onder de schatkamer , en nam van daar enige oude verscheurde en oude versleten lompen ;en hij liet ze met zelen af tot Jeremia in den kuil . * En Ebed-melech , de Moorman , zeide tot Jeremia : Leg nu deze oude verscheurde en versleten lompen onder de oksels uwer armen , van onder aan de zelen . En Jeremia deedalzo . * En zij trokken Jeremia bij de zelen , en haalden hem op uit de kuil ; en Jeremia bleef in het voorhof der bewaring . * Toen zond de koning Zedekia henen , en liet den profeet Jeremia tot zich halen , in den derden ingang , die aan des HEEREN huis was ; en de koning zeide tot Jeremia : Ik zal ueen ding vragen , verheel geen ding voor mij . * En Jeremia zeide tot Zedekia : Als ik het u verklaren zal , zult gij mij niet zekerlijk doden ? En als ik u raad zal geven , gij zult toch naar mij niet horen . * Toen zwoer de koning Zedekia aan Jeremia in het verborgene , zeggende : Zo waarachtig als de HEERE leeft , Die ons deze ziel gemaakt heeft : Indien ik u zal doden , of indien iku zal overgeven in de hand dezer mannen , die uw ziel zoeken ! * Jeremia dan zeide tot Zedekia : Zo zegt de HEERE , de God der heirscharen , de God Israels : Indien gij gewilliglijk tot de vorsten des koning van Babel zult uitgaan , zo zal uw zielleven , en deze stad zal niet verbrand worden met vuur ; en gij zult leven , gij en uw huis . * Maar indien gij tot de vorsten des konings van Babel niet zult uitgaan , zo zal deze stad gegeven worden in de hand der Chaldeen , en zij zullen ze met vuur verbranden ; ook zult gijvan hunlieder hand niet ontkomen . * En de koning Zedekia zeide tot Jeremia : Ik ben bevreesd voor de Joden , die tot de Chaldeen gevallen zijn , dat zij mij misschien in derzelver hand overgeven , en zij den spot metmij drijven . * En Jeremia zeide : Zij zullen u niet overgeven ; wees toch gehoorzaam aan de stem des HEEREN , naar dewelke ik tot u spreek ; zo zal het u welgaan , en uw ziel zal leven . * Maar indien gij weigert uit te gaan , zo is dit het woord , dat de HEERE mij heeft doen zien ; * Ziedaar , al de vrouwen , die in het huis des konings van Juda zijn overgebleven , zullen uitgevoerd worden tot de vorsten des konings van Babel ; en dezelve zullen zeggen : Uwvredegenoten hebben u aangehitst , en hebben u overmocht ; uw voeten zijn in den modder gezonken ; zij zijn achterwaarts gekeerd ! * Zij zullen dan al uw vrouwen en al uw zonen tot de Chaldeen uitvoeren ; ook zult gij zelf van hun hand niet ontkomen ; maar gij zult door de hand des konings van Babel gegrepenworden , en gij zult deze stad met vuur verbranden . * Toen zeide Zedekia tot Jeremia : Dat niemand wete van deze woorden , zo zult gij niet sterven . * En als de vorsten zullen horen , dat ik met u gesproken heb , en tot u komen , en tot u zeggen : Verklaar ons nu , wat hebt gij tot den koning gesproken ? verheel het niet voor ons , zozullen wij u niet doden ; en wat heeft de koning tot u gesproken ? * Zo zult gij tot hen zeggen : Ik wierp mijn smeking voor des konings aangezicht neder , dat hij mij niet zou weder laten brengen in Jonathans huis , om aldaar te sterven . * Als dan al de vorsten tot Jeremia kwamen , en hem vraagden , verklaarde hij hun , naar al deze woorden , die de koning geboden had ; en zij lieten van hem af , omdat de zaak nietwas gehoord . * En Jeremia bleef in het voorhof der bewaring tot op den dag , dat Jeruzalem werd ingenomen ; en hij was er nog , als Jeruzalem was ingenomen . * In het negende jaar van Zedekia , koning van Juda , in de tiende maand , kwam Nebukadrezar , de koning van Babel , en al zijn heir , tegen Jeruzalem , en zij belegerden haar . * In het elfde jaar van Zedekia , in de vierde maand , op den negenden der maand , werd de stad doorgebroken . * En alle vorsten des konings van Babel togen henen in , en hielden bij de middelste poort ; namelijk Nergal-Sarezer Samgar-Nebu , Sarsechim Rab-Saris , Nergal-SarezerRab-Mag , en al de overige vorsten des konings van Babel . * En het geschiedde , als Zedekia , de koning van Juda , en al de krijgslieden hen zagen , zo vloden zij , en togen bij nacht uit de stad , door den weg van des konings hof , door depoort tussen de twee muren ; en hij toog uit door den weg des vlakken velds . * Doch het heir der Chaldeen jaagde hen achterna ; en zij achterhaalden Zedekia in de vlakke velden van Jericho , en vingen hem , en brachten hem opwaarts tot Nebukadrezar ,den koning van Babel , naar Ribla , in het land van Hamath ; die sprak oordelen tegen hem uit . * En de koning van Babel slachtte de zonen van Zedekia te Ribla voor zijn ogen ; ook slachtte de koning van Babel alle edelen van Juda . * En hij verblindde de ogen van Zedekia , en bond hem met twee koperen ketenen , om hem naar Babel te voeren . * En de Chaldeen verbrandden het huis des konings en de huizen des volks met vuur ; en zij braken de muren van Jeruzalem af . * Het overige nu des volks , die in de stad waren overgebleven , en de afvalligen , die tot hem gevallen waren , met het overige des volks , die overgebleven waren , voerdeNebuzaradan , de overste der trawanten , gevankelijk naar Babel . * Maar van het volk , die arm waren , die niet met al hadden , liet Nebuzaradan , de overste der trawanten , enigen overig in het land van Juda ; en hij gaf hun te dien dage wijngaardenen akkers . * Maar van Jeremia had Nebukadrezar , de koning van Babel , bevel gegeven in de hand van Nebuzaradan , den overste der trawanten , zeggende : * Neem hem , en stel uw ogen op hem , en doe hem niets kwaads ; maar gelijk als hij tot u spreken zal , doe alzo met hem . * Zo zond Nebuzaradan , de overste der trawanten , mitsgaders Nebusazban Rab-Saris en Nergal-Sarezer Rab-Mag , en al de oversten des konings van Babel ; * Zij zonden dan henen en namen Jeremia uit het voorhof der bewaring , en gaven hem over aan Gedalia , den zoon van Ahikam , den zoon van Safan , dat hij hem henen uitbrachtnaar huis ; alzo bleef hij in het midden des volks . * Het woord des HEEREN was ook tot Jeremia geschied , als hij in het voorhof der bewaring besloten was , zeggende : * Ge henen , en spreek tot Ebed-melech , den Moorman , zeggende : Zo zegt de HEERE der heirscharen , de God Israels : Zie , Ik zal Mijn woorden brengen over deze stad , tenkwade en niet ten goede ; en zij zullen te dien dage voor uw aangezicht zijn . * Maar Ik zal u te dien dage redden , spreekt de HEERE ; en gij zult niet overgegeven worden in de hand der mannen , voor welker aangezicht gij vreest . * Want Ik zal u zekerlijk bevrijden , en gij zult door het zwaard niet vallen ; maar gij zult uw ziel tot een buit hebben , omdat gij op Mij vertrouwd hebt , spreekt de HEERE .

Seeker Overlay: Off On

[BookofJeremiah] [Jeremiah:2] [Jeremiah:3] [Jeremiah:4] [Discuss] Tag Jeremiah:3:6-4 [Audio][Presentation]
Bible:
Bible:
Book: