Job:12-14



Seeker Overlay ON

* Maar Job antwoordde en zeide : * Trouwens , omdat gijlieden het volk zijt , zo zal de wijsheid met ulieden sterven ! * Ik heb ook een hart even als gijlieden , ik zwicht niet voor u ; en bij wien zijn niet dergelijke dingen ? * Ik ben het , die zijn vriend een spot is , maar roepende tot God , Die hem verhoort ; de rechtvaardige en oprechte is een spot . * Hij is een verachte fakkel , naar de mening desgenen , die gerust is ; hij is gereed met den voet te struikelen . * De tenten der verwoesters hebben rust , en die Gode tergen , hebben verzekerdheden , om hetgene God met Zijn hand toebrengt . * En waarlijk , vraag toch de beesten , en elkeen van die zal het u leren ; en het gevogelte des hemels , dat zal het u te kennen geven . * Of spreek tot de aarde , en zij zal het u leren ; ook zullen het u de vissen der zee vertellen . * Wie weet niet uit alle deze , dat de hand des HEEREN dit doet ? * In Wiens hand de ziel is van al wat leeft , en de geest van alle vlees des mensen . * Zal niet het oor de woorden proeven , gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt ? * In de stokouden is de wijsheid , en in de langheid der dagen het verstand . * Bij Hem is wijsheid en macht ; Hij heeft raad en verstand . * Ziet , Hij breekt af , en het zal niet herbouwd worden ; Hij besluit iemand , en er zal niet opengedaan worden . * Ziet , Hij houdt de wateren op , en zij drogen uit ; ook laat Hij ze uit , en zij keren de aarde om . * Bij Hem is kracht en wijsheid ; Zijns is de dwalende , en die doet dwalen . * Hij voert de raadsheren beroofd weg , en de rechters maakt Hij uitzinnig , * Den band der koningen maakt Hij los , en Hij bindt den gordel aan hun lenden . * Hij voert de oversten beroofd weg , en de machtigen keert Hij om . * Hij beneemt den getrouwen de spraak , en der ouden oordeel neemt Hij weg . * Hij giet verachting over de prinsen uit , en Hij verslapt den riem der geweldigen . * Hij openbaart de diepten uit de duisternis , en des doods schaduwe brengt Hij voort in het licht . * Hij vermenigvuldigt de volken , en verderft ze ; Hij breidt de volken uit , en leidt ze . * Hij neemt het hart van de hoofden des volks der aarde weg , en doet hen dwalen in het woeste , waar geen weg is . * Zij tasten in de duisternis , waar geen licht is ; en Hij doet hen dwalen , als een dronkaard . * Ziet , dat alles heeft mijn oog gezien , mijn oor gehoord en verstaan . * Gelijk gijlieden het weet , weet ik het ook ; ik zwicht niet voor u . * Maar ik zal tot den Almachtige spreken , en ben belust mij te verdedigen voor God . * Want gewisselijk , gij zijt leugenstoffeerders ; gij allen zijt nietige medicijnmeesters . * Och , of gij gans stilzweegt ! Dat zou ulieden voor wijsheid wezen . * Hoort toch mijn verdediging , en merkt op de twistingen mijner lippen . * Zult gij voor God onrecht spreken , en zult gij voor Hem bedriegerij spreken ? * Zult gij Zijn aangezicht aannemen ? Zult gij voor God twisten ? * Zal het goed zijn , als Hij u zal onderzoeken ? Zult gij met Hem spotten , gelijk men met een mens spot ? * Hij zal u gewisselijk bestraffen , zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt . * Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken , en Zijn vreze over u vallen ? * Uw gedachtenissen zijn gelijk as , uw hoogten als hoogten van leem . * Houdt stil van mij , opdat ik spreke , en er ga over mij , wat het zij . * Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen , en mijn ziel in mijn hand stellen ? * Ziet , zo Hij mij doodde , zou ik niet hopen ? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen . * Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn ; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen . * Hoort naarstiglijk mijn rede , en mijn aanwijzing met uw oren . * Ziet nu , ik heb het recht ordentelijk gesteld ; ik weet , dat ik rechtvaardig zal verklaard worden . * Wie is hij , die met mij twist ? Wanneer ik nu zweeg , zo zou ik den geest geven . * Alleenlijk doe twee dingen niet met mij ; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen . * Doe Uw hand verre van op mij , en Uw verschrikking make mij niet verbaasd . * Roep dan , en ik zal antwoorden ; of ik zal spreken , en geef mij antwoord . * Hoeveel misdaden en zonden heb ik ? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend . * Waarom verbergt Gij Uw aangezicht , en houdt mij voor Uw vijand ? * Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen , en zult Gij een drogen stoppel vervolgen ? * Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen ; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid . * Gij legt ook mijn voeten in den stok , en neemt waar al mijn paden ; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten , * En hij veroudert als een verrotting , als een kleed , dat de mot opeet . * De mens , van een vrouw geboren , is kort van dagen , en zat van onrust . * Hij komt voort als een bloem , en wordt afgesneden ; ook vlucht hij als een schaduw , en bestaat niet . * Nog doet Gij Uw ogen over zulk een open ; en Gij betrekt mij in het gericht met U . * Wie zal een reine geven uit den onreine ? Niet een . * Dewijl zijn dagen bestemd zijn , het getal zijner maanden bij U is , en Gij zijn bepalingen gemaakt hebt , die hij niet overgaan zal ; * Wend U van hem af , dat hij rust hebbe , totdat hij als een dagloner aan zijn dag een welgevallen hebbe . * Want voor een boom , als hij afgehouwen wordt , is er verwachting , dat hij zich nog zal veranderen , en zijn scheut niet zal ophouden . * Indien zijn wortel in de aarde veroudert , en zijn stam in het stof versterft ; * Hij zal van den reuk der wateren weder uitspruiten , en zal een tak maken , gelijk een plant . * Maar een man sterft , als hij verzwakt is , en de mens geeft den geest , waar is hij dan ? * De wateren verlopen uit een meer , en een rivier droogt uit en verdort ; * Alzo ligt de mens neder , en staat niet op ; totdat de hemelen niet meer zijn , zullen zij niet opwaken , noch uit hun slaap opgewekt worden . * Och , of Gij mij in het graf verstaakt , mij verborgt , totdat Uw toorn zich afkeerde ; dat Gij mij een bepaling steldet , en mijner gedachtig waart ! * Als een man gestorven is , zal hij weder leven ? Ik zou al de dagen mijns strijds hopen , totdat mijn verandering komen zou . * Dat Gij zoudt roepen , en ik U zou antwoorden , dat Gij tot het werk Uwer handen zoudt begerig zijn . * Maar nu telt Gij mijn treden ; Gij bewaart mij niet om mijner zonden wil . * Mijn overtreding is in een bundeltje verzegeld , en Gij pakt mijn ongerechtigheid opeen . * En voorwaar , een berg vallende vergaat , en een rots wordt versteld uit haar plaats ; * De wateren vermalen de stenen , het stof der aarde overstelpt het gewas , dat van zelf daaruit voortkomt ; alzo verderft Gij de verwachting des mensen . * Gij overweldigt hem in eeuwigheid , en hij gaat heen ; veranderende zijn gelaat , zo zendt Gij hem weg . * Zijn kinderen komen tot eer , en hij weet het niet ; of zij worden klein , en hij let niet op hen . * Maar zijn vlees , nog aan hem zijnde , heeft smart ; en zijn ziel , in hem zijnde , heeft rouw . * Toen antwoordde Elifaz , de Themaniet , en zeide :

Seeker Overlay: Off On

[BookofJob] [Job:11] [Job:12-14 ] [Job:13] [Discuss] Tag Job:12-14 [Audio][Presentation]
Bible:
Bible:
Book: