Job:9-10
Seeker Overlay ON
*
Maar Job antwoordde en zeide :
*
Waarlijk ,
ik weet ,
dat het zo is ;
want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God ?
*
Zo Hij lust heeft ,
om met hem te twisten ,
niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden .
*
Hij is wijs van hart ,
en sterk van kracht ;
wie heeft zich tegen Hem verhard ,
en vrede gehad ?
*
Die de bergen verzet ,
dat zij het niet gewaar worden ,
Die ze omkeert in Zijn toorn ;
*
Die de aarde beweegt uit haar plaats ,
dat haar pilaren schudden ;
*
Die de zon gebiedt ,
en zij gaat niet op ;
en verzegelt de sterren ;
*
Die alleen de hemelen uitbreidt ,
en treedt op de hoogten der zee ;
*
Die den Wagen maakt ,
den Orion ,
en het Zevengesternte ,
en de binnenkameren van het Zuiden ;
*
Die grote dingen doet ,
die men niet doorzoeken kan ;
en wonderen ,
die men niet tellen kan .
*
Zie ,
Hij zal voor mij henengaan ,
en ik zal Hem niet zien ;
en Hij zal voorbijgaan ,
en ik zal Hem niet merken .
*
Zie ,
Hij zal roven ,
wie zal het Hem doen wedergeven ?
Wie zal tot Hem zeggen :
Wat doet Gij ?
*
God zal Zijn toorn niet afkeren ;
onder Hem worden gebogen de hovaardige helpers .
*
Hoeveel te min zal ik Hem antwoorden ,
en mijn woorden uitkiezen tegen Hem ?
*
Denwelken ik ,
zo ik rechtvaardig ware ,
niet zou antwoorden ;
mijn Rechter zal ik om genade bidden .
*
Indien ik roep ,
en Hij mij antwoordt ;
ik zal niet geloven ,
dat Hij mijn stem ter ore genomen heeft .
*
Want Hij vermorzelt mij door een onweder ,
en vermenigvuldigt mijn wonden zonder oorzaak .
*
Hij laat mij niet toe mijn adem te verhalen ;
maar Hij verzadigt mij met bitterheden .
*
Zo het aan de kracht komt ,
zie ,
Hij is sterk ;
en zo het aan het recht komt ,
wie zal mij dagvaarden ?
*
Zo ik mij rechtvaardig ,
mijn mond zal mij verdoemen ;
ben ik oprecht ,
Hij zal mij toch verkeerd verklaren .
*
Ben ik oprecht ,
zo acht ik toch mijn ziel niet ;
ik versmaad mijn leven .
*
Dat is een ding ,
daarom zeg ik :
Den oprechte en den goddeloze verdoet Hij .
*
Als de gesel haastelijk doodt ,
bespot Hij de verzoeking der onschuldigen .
*
De aarde wordt gegeven in de hand des goddelozen ;
Hij overdekt het aangezicht harer rechteren ;
zo niet ,
wie is Hij dan ?
*
En mijn dagen zijn lichter geweest dan een loper ;
zij zijn weggevloden ,
zij hebben het goede niet gezien .
*
Zij zijn voorbijgevaren met jachtschepen ;
gelijk een arend naar het aas toevliegt .
*
Indien mijn zeggen is :
Ik zal mijn klacht vergeten ,
en ik zal mijn gebaar laten varen ,
en mij verkwikken ;
*
Zo schroom ik voor al mijn smarten ;
ik weet ,
dat Gij mij niet onschuldig zult houden .
*
Ik zal toch goddeloos zijn ;
waarom dan zal ik ijdellijk arbeiden ?
*
Indien ik mij wasse met sneeuwwater ,
en mijn handen zuivere met zeep ;
*
Dan zult Gij mij in de gracht induiken ,
en mijn klederen zullen van mij gruwen .
*
Want Hij is niet een man ,
als ik ,
dien ik antwoorden zou ,
zo wij te zamen in het gericht kwamen .
*
Er is geen scheidsman tussen ons ,
die zijn hand op ons beiden leggen mocht .
*
Dat Hij van op mij Zijn roede wegdoe ,
en dat Zijn verschrikking mij niet verbaasd make ;
*
Zo zal ik spreken ,
en Hem niet vrezen ;
want zodanig ben ik niet bij mij .
*
Mijn ziel is verdrietig over mijn leven ;
ik zal mijn klacht op mij laten ;
ik zal spreken in bitterheid mijner ziel .
*
Ik zal tot God zeggen :
Verdoem mij niet ;
doe mij weten ,
waarover Gij met mij twist .
*
Is het U goed ,
dat Gij verdrukt ,
dat Gij verwerpt den arbeid Uwer handen ,
en over den raad der goddelozen schijnsel geeft ?
*
Hebt Gij vleselijke ogen ,
ziet Gij ,
gelijk een mens ziet ?
*
Zijn Uw dagen als de dagen van een mens ?
Zijn Uw jaren als de dagen eens mans ?
*
Dat Gij onderzoekt naar mijn ongerechtigheid ,
en naar mijn zonde verneemt ?
*
Het is Uw wetenschap ,
dat ik niet goddeloos ben ;
nochtans is er niemand ,
die uit Uw hand verlosse .
*
Uw handen doen mij smart aan ,
hoewel zij mij gemaakt hebben ,
te zamen rondom mij zijn zij ,
en Gij verslindt mij .
*
Gedenk toch ,
dat Gij mij als leem bereid hebt ,
en mij tot stof zult doen wederkeren .
*
Hebt Gij mij niet als melk gegoten ,
en mij als een kaas doen runnen ?
*
Met vel en vlees hebt Gij mij bekleed ;
met beenderen ook en zenuwen hebt Gij mij samengevlochten ;
*
Benevens het leven hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan ,
en Uw opzicht heeft mijn geest bewaard .
*
Maar deze dingen hebt Gij verborgen in Uw hart ;
ik weet ,
dat dit bij U geweest is .
*
Indien ik zondig ,
zo zult Gij mij waarnemen ,
en van mijn misdaad zult Gij mij niet onschuldig houden .
*
Zo ik goddeloos ben ,
wee mij !
En ben ik rechtvaardig ,
ik zal mijn hoofd niet opheffen ;
ik ben zat van schande ,
maar aanzie mijn ellende .
*
Want zij verheft zich ;
gelijk een felle leeuw jaagt Gij mij ;
Gij keert weder en stelt U wonderlijk tegen mij .
*
Gij vernieuwt Uw getuigen tegenover mij ,
en vermenigvuldigt Uw toorn tegen mij ;
verwisselingen ,
ja ,
een heirleger ,
zijn tegen mij .
*
En waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht ?
Och ,
dat ik den geest gegeven had ,
en geen oog mij gezien had !
*
Ik zou zijn ,
alsof ik niet geweest ware ;
van moeders buik zou ik tot het graf gebracht zijn geweest .
*
Zijn mijn dagen niet weinig ?
Houd op ,
zet van mij af ,
dat ik mij een weinig verkwikke ;
*
Eer ik henenga (
en niet wederkom )
in een land der duisternis en der schaduwe des doods ;
*
Een stikdonker land ,
als de duisternis zelve ,
de schaduwe des doods ,
en zonder ordeningen ,
en het geeft schijnsel als de duisternis .
*
Toen antwoordde Zofar ,
de Naamathiet ,
en zeide :