Matthew:2:13-18
Seeker Overlay ON
*
Toen zij nu vertrokken waren ,
ziet ,
de engel des Heeren verschijnt Jozef in den droom ,
zeggende :
Sta op ,
en neem tot u het Kindeken en Zijn moeder ,
en vliedin Egypte ,
en wees aldaar ,
totdat ik het u zeggen zal ;
want Herodes zal het Kindeken zoeken ,
om Hetzelve te doden .
*
Hij dan opgestaan zijnde ,
nam het Kindeken en Zijn moeder tot zich in den nacht ,
en vertrok naar Egypte ;
*
En was aldaar tot den dood van Herodes ;
opdat vervuld zou worden hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet ,
zeggende :
Uit Egypte heb Ik MijnZoon geroepen .
*
Als Herodes zag ,
dat hij van de wijzen bedrogen was ,
toen werd hij zeer toornig ,
en enigen afgezonden hebbende ,
heeft omgebracht al de kinderen ,
die binnenBethlehem ,
en in al deszelfs landpalen waren ,
van twee jaren oud en daaronder ,
naar den tijd ,
dien hij van de wijzen naarstiglijk onderzocht had .
*
Toen is vervuld geworden ,
hetgeen gesproken is door den profeet Jeremia ,
zeggende :
*
Een stem is in Rama gehoord ,
geklag ,
geween en veel gekerm ;
Rachel beweende haar kinderen ,
en wilde niet vertroost wezen ,
omdat zij niet zijn !
*
Toen kwam Jezus van Galilea naar de Jordaan ,
tot Johannes ,
om van hem gedoopt te worden .
*
Doch Johannes weigerde Hem zeer ,
zeggende :
Mij is nodig van U gedoopt te worden ,
en komt Gij tot mij ?
*
Maar Jezus ,
antwoordende ,
zeide tot hem :
Laat nu af ;
want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen .
Toen liet hij van Hem af .
*
En Jezus ,
gedoopt zijnde ,
is terstond opgeklommen uit het water ;
en ziet ,
de hemelen werden Hem geopend ,
en hij zag den Geest Gods nederdalen ,
gelijk eenduive ,
en op Hem komen .
*
En ziet ,
een stem uit de hemelen ,
zeggende :
Deze is Mijn Zoon ,
Mijn Geliefde ,
in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb !
*
En als zij nu Jeruzalem genaakten ,
en gekomen waren te Beth-fage ,
aan de Olijfberg ,
toen zond Jezus twee discipelen ,
zeggende tot hen :
*
Gaat heen in het vlek ,
dat tegen u over ligt ,
en gij zult terstond een ezelin gebonden vinden ,
en een veulen met haar ;
ontbindt ze ,
en brengt ze tot Mij .
*
En indien u iemand iets zegt ,
zo zult gij zeggen ,
dat de Heere deze van node heeft ,
en hij zal ze terstond zenden .
*
Dit alles nu is geschied ,
opdat vervuld worde ,
hetgeen gesproken is door den profeet ,
zeggende :
*
Zegt der dochter Sions :
Zie ,
uw Koning komt tot u ,
zachtmoedig en gezeten op een ezelin en een veulen ,
zijnde een jong ener jukdragende ezelin .
*
En de discipelen heengegaan zijnde ,
en gedaan hebbende ,
gelijk Jezus hun bevolen had ,
*
Brachten de ezelin en het veulen ,
en legden hun klederen op dezelve ,
en zetten Hem daarop .
*
En de meeste schare spreidden hun klederen op den weg ,
en anderen hieuwen takken van de bomen ,
en spreidden ze op den weg .
*
En de scharen ,
die voorgingen en die volgden ,
riepen ,
zeggende :
Hosanna den Zone Davids !
Gezegend is Hij ,
Die komt in den Naam des Heeren !
Hosanna inde hoogste hemelen !
*
En als Hij te Jeruzalem inkwam ,
werd de gehele stad beroerd ,
zeggende :
Wie is Deze ?
*
En de scharen zeiden :
Deze is Jezus ,
de Profeet van Nazareth in Galilea .
*
En Jezus ging in den tempel Gods ,
en dreef uit allen ,
die verkochten en kochten in den tempel ,
en keerde om de tafelen der wisselaars ,
en de zitstoelendergenen ,
die de duiven verkochten .
*
En Hij zeide tot hen :
Er is geschreven :
Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden ;
maar gij hebt dat tot een moordenaarskuil gemaakt .
*
En er kwamen blinden en kreupelen tot Hem in den tempel ,
en Hij genas dezelve .
*
Als nu de overpriesters en Schriftgeleerden zagen de wonderheden ,
die Hij deed ,
en de kinderen ,
roepende in den tempel ,
en zeggende :
Hosanna den ZoneDavids !
namen zij dat zeer kwalijk ;
*
En zeiden tot Hem :
Hoort Gij wel ,
wat dezen zeggen ?
En Jezus zeide tot hen :
Ja ;
hebt gij nooit gelezen :
Uit de mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebtGij U lof toebereid ?
*
En hen verlatende ,
ging Hij van daar uit de stad ,
naar Bethanie ,
en overnachtte aldaar .
*
En des morgens vroeg ,
als Hij wederkeerde naar de stad ,
hongerde Hem .
*
En ziende ,
een vijgeboom aan den weg ,
ging Hij naar hem toe ,
en vond niets aan denzelven ,
dan alleenlijk bladeren ;
en zeide tot hem :
Uit u worde geen vruchtmeer in der eeuwigheid !
En de vijgeboom verdorde terstond .
*
En de discipelen ,
dat ziende ,
verwonderden zich ,
zeggende :
Hoe is de vijgeboom zo terstond verdord ?
*
Doch Jezus ,
antwoordende ,
zeide tot hen :
Voorwaar zeg Ik u :
Indien gij geloof hadt ,
en niet twijfeldet ,
gij zoudt niet alleenlijk doen ,
hetgeen den vijgeboom isgeschied ;
maar indien gij ook tot deze berg zeidet :
Word opgeheven en in de zee geworpen !
het zou geschieden .
*
En al wat gij zult begeren in het gebed ,
gelovende ,
zult gij ontvangen .
*
En als Hij in den tempel gekomen was ,
kwamen tot Hem ,
terwijl Hij leerde ,
de overpriesters en de ouderlingen des volks ,
zeggende :
Door wat macht doet Gijdeze dingen ?
En Wie heeft U deze macht gegeven ?
*
En Jezus ,
antwoordende ,
zeide tot hen :
Ik zal u ook een woord vragen ,
hetwelk indien gij Mij zult zeggen ,
zo zal Ik u ook zeggen ,
door wat macht Ik dezedingen doe .
*
De doop van Johannes ,
van waar was die ,
uit de hemel ,
of uit de mensen ?
En zij overlegden bij zichzelven en zeiden :
Indien wij zeggen :
Uit de hemel ;
zo zal Hijons zeggen :
Waarom hebt gij hem dan niet geloofd ?
*
En indien wij zeggen :
Uit de mensen :
zo vrezen wij de schare ;
want zij houden allen Johannes voor een profeet .
*
En zij ,
Jezus antwoordende ,
zeiden :
Wij weten het niet .
En Hij zeide tot hen :
Zo zeg Ik u ook niet ,
door wat macht Ik dit doe .
*
Maar wat dunkt u ?
Een mens had twee zonen ,
en gaande tot den eersten ,
zeide :
Zoon !
ga heen ,
werk heden in mijn wijngaard .
*
Doch hij antwoordde en zeide :
Ik wil niet ;
en daarna berouw hebbende ,
ging hij heen .
*
En gaande tot den tweeden ,
zeide desgelijks ,
en deze antwoordde en zeide :
Ik ga ,
heer !
en hij ging niet .
*
Wie van deze twee heeft den wil des vaders gedaan ?
Zij zeiden tot Hem :
De eerste .
Jezus zeide tot hen :
Voorwaar ,
Ik zeg u ,
dat de tollenaars en de hoeren uvoorgaan in het Koninkrijk Gods .
*
Want Johannes is tot u gekomen in den weg der gerechtigheid ,
en gij hebt hem niet geloofd ;
maar de tollenaars en de hoeren hebben hem geloofd ;
doch gij ,
zulks ziende ,
hebt daarna geen berouw gehad ,
om hem te geloven .
*
Hoort een andere gelijkenis .
Er was een heer des huizes ,
die een wijngaard plantte ,
en zette een tuin daarom ,
en groef een wijnpersbak daarin ,
en bouwde eentoren ,
en verhuurde dien den landlieden ,
en reisde buiten '
s lands .
*
Toen nu de tijd der vruchten genaakte ,
zond hij zijn dienstknechten tot de landlieden ,
om zijn vruchten te ontvangen .
*
En de landlieden ,
nemende zijn dienstknechten ,
hebben den een geslagen ,
en den anderen gedood ,
en den derden gestenigd .
*
Wederom zond hij andere dienstknechten ,
meer in getal dan de eersten ,
en zij deden hun desgelijks .
*
En ten laatste zond hij tot hen zijn zoon ,
zeggende :
Zij zullen mijn zoon ontzien .
*
Maar de landlieden ,
den zoon ziende ,
zeiden onder elkander :
Deze is de erfgenaam ,
komt ,
laat ons hem doden ,
en zijn erfenis aan ons behouden .
*
En hem nemende ,
wierpen zij hem uit ,
buiten de wijngaard ,
en doodden hem .
*
Wanneer dan de heer des wijngaards komen zal ,
wat zal hij dien landlieden doen ?
*
Zij zeiden tot hem :
Hij zal den kwaden een kwaden dood aandoen ,
en zal den wijngaard aan andere landlieden verhuren ,
die hem de vruchten op haar tijdenzullen geven .
*
Jezus zeide tot hen :
Hebt gij nooit gelezen in de Schriften :
De steen ,
die de bouwlieden verworpen hebben ,
deze is geworden tot een hoofd des hoeks ;
van deHeere is dit geschied ,
en het is wonderlijk in onze ogen ?
*
Daarom zeg Ik ulieden ,
dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden ,
en een volk gegeven ,
dat zijn vruchten voortbrengt .
*
En wie op deze steen valt ,
die zal verpletterd worden ;
en op wien hij valt ,
dien zal hij vermorzelen .
*
En als de overpriesters en Farizeen deze Zijn gelijkenissen hoorden ,
verstonden zij ,
dat Hij van hen sprak .
*
En zoekende Hem te vangen ,
vreesden zij de scharen ,
dewijl deze Hem hielden voor een profeet .
*
En Jezus ,
antwoordende ,
sprak tot hen wederom door gelijkenissen ,
zeggende :
*
Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning ,
die zijn zoon een bruiloft bereid had ;
*
En zond zijn dienstknechten uit ,
om de genoden ter bruiloft te roepen ;
en zij wilden niet komen .
*
Wederom zond hij andere dienstknechten uit ,
zeggende :
Zegt den genoden :
Ziet ,
ik heb mijn middagmaal bereid ;
mijn ossen ,
en de gemeste beesten zijngeslacht ,
en alle dingen zijn gereed ;
komt tot de bruiloft .
*
Maar zij ,
zulks niet achtende ,
zijn heengegaan ,
deze tot zijn akker ,
gene tot zijn koopmanschap .
*
En de anderen grepen zijn dienstknechten ,
deden hun smaadheid aan ,
en doodden hen .
*
Als nu de koning dat hoorde ,
werd hij toornig ,
en zijn krijgsheiren zendende ,
heeft die doodslagers vernield ,
en hun stad in brand gestoken .
*
Toen zeide hij tot zijn dienstknechten :
De bruiloft is wel bereid ,
doch de genoden waren het niet waardig .
*
Daarom gaat op de uitgangen der wegen ,
en zovelen als gij er zult vinden ,
roept ze tot de bruiloft .
*
En dezelve dienstknechten ,
uitgaande op de wegen ,
vergaderden allen ,
die zij vonden ,
beiden kwaden en goeden ;
en de bruiloft werd vervuld met aanzittendegasten .
*
En als de koning ingegaan was ,
om de aanzittende gasten te overzien ,
zag hij aldaar een mens ,
niet gekleed zijnde met een bruiloftskleed ;
*
En zeide tot hem :
Vriend !
hoe zijt gij hier ingekomen ,
geen bruiloftskleed aan hebbende ?
En hij verstomde .
*
Toen zeide de koning tot de dienaars :
Bindt zijn handen en voeten ,
neemt hem weg ,
en werpt hem uit in de buitenste duisternis ;
daar zal zijn wening en knersingder tanden .
*
Want velen zijn geroepen ,
maar weinigen uitverkoren .
*
Toen gingen de Farizeen heen ,
en hielden te zamen raad ,
hoe zij Hem verstrikken zouden in Zijn rede .
*
En zij zonden uit tot Hem hun discipelen ,
met de Herodianen ,
zeggende :
Meester !
wij weten ,
dat Gij waarachtig zijt ,
en de weg Gods in der waarheid leert ,
ennaar niemand vraagt ;
want Gij ziet den persoon der mensen niet aan ;
*
Zeg ons dan :
wat dunkt U ?
Is het geoorloofd ,
den keizer schatting te geven of niet ?
*
Maar Jezus ,
bekennende hun boosheid ,
zeide :
*
Gij geveinsden ,
wat verzoekt gij Mij ?
Toont Mij de schattingpenning .
En zij brachten Hem een penning .
*
En Hij zeide tot hen :
Wiens is dit beeld en het opschrift ?
*
Zij zeiden tot Hem :
Des keizers .
Toen zeide Hij tot hen :
Geeft dan den keizer ,
dat des keizers is ,
en Gode ,
dat Gods is .
*
En zij ,
dit horende ,
verwonderden zich ,
en Hem verlatende ,
zijn zij weggegaan .
*
Te dienzelfden dage kwamen tot Hem de Sadduceen ,
die zeggen ,
dat er geen opstanding is ,
en vraagden Hem ,
*
Zeggende :
Meester !
Mozes heeft gezegd :
Indien iemand sterft ,
geen kinderen hebbende ,
zo zal zijn broeder deszelfs vrouw trouwen ,
en zijn broeder zaadverwekken .
*
Nu waren er bij ons zeven broeders ;
en de eerste ,
een vrouw getrouwd hebbende ,
stierf ;
en dewijl hij geen zaad had ,
zo liet hij zijn vrouw voor zijn broeder .
*
Desgelijks ook de tweede ,
en de derde ,
tot de zevende toe .
*
Ten laatste na allen ,
is ook de vrouw gestorven .
*
In de opstanding dan ,
wiens vrouw zal zij wezen van die zeven ,
want zij hebben ze allen gehad ?
*
Maar Jezus antwoordde en zeide tot hen :
Gij dwaalt ,
niet wetende de Schriften ,
noch de kracht Gods .
*
Want in de opstanding nemen zij niet ten huwelijk ,
noch worden ten huwelijk uitgegeven ;
maar zij zijn als engelen Gods in de hemel .
*
En wat aangaat de opstanding der doden ,
hebt gij niet gelezen ,
hetgeen van God tot ulieden gesproken is ,
Die daar zegt :
*
Ik ben de God Abrahams ,
en de God Izaks ,
en de God Jakobs !
God is niet een God der doden ,
maar der levenden .
*
En de scharen ,
dit horende ,
werden verslagen over Zijn leer .
*
En de Farizeen ,
gehoord hebbende ,
dat Hij de Sadduceen den mond gestopt had ,
zijn te zamen bijeenvergaderd .
*
En een uit hen ,
zijnde een Wetgeleerde ,
heeft gevraagd ,
Hem verzoekende ,
en zeggende :
*
Meester !
welk is het grote gebod in de wet ?
*
En Jezus zeide tot hem :
Gij zult liefhebben den Heere ,
uw God ,
met geheel uw hart ,
en met geheel uw ziel ,
en met geheel uw verstand .
*
Dit is het eerste en het grote gebod .
*
En het tweede aan dit gelijk ,
is :
Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven .
*
Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten .
*
Als nu de Farizeen samenvergaderd waren ,
vraagde hun Jezus ,
*
En zeide :
Wat dunkt u van den Christus ?
Wiens Zoon is Hij ?
Zij zeiden tot Hem :
Davids Zoon .
*
Hij zeide tot hen :
Hoe noemt Hem dan David ,
in de Geest ,
zijn Heere ?
zeggende :
*
De Heere heeft gezegd tot Mijn Heere :
Zit aan Mijn rechter hand ,
totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten .
*
Indien Hem dan David noemt zijn Heere ,
hoe is Hij zijn Zoon ?
*
En niemand kon Hem een woord antwoorden ;
noch iemand durfde Hem van dien dag aan iets meer vragen .
Matth &
euml ;
us 23
*
Toen sprak Jezus tot de scharen en tot Zijn discipelen ,
*
Zeggende :
De Schriftgeleerden en de Farizeen zijn gezeten op de stoel van Mozes ;
*
Daarom ,
al wat zij u zeggen ,
dat gij houden zult ,
houdt dat en doet het ;
maar doet niet naar hun werken ;
want zij zeggen het ,
en doen het niet .
*
Want zij binden lasten ,
die zwaar zijn en kwalijk om te dragen ,
en leggen ze op de schouderen der mensen ;
maar zij willen die met hun vinger niet verroeren .
*
En al hun werken doen zij ,
om van de mensen gezien te worden ;
want zij maken hun gedenkcedels breed ,
en maken de zomen van hun klederen groot .
*
En zij beminnen de vooraanzitting in de maaltijden ,
en de voorgestoelten in de synagogen ;
*
Ook de begroetingen op de markten ,
en van de mensen genaamd te worden :
Rabbi ,
Rabbi !
*
Doch gij zult niet Rabbi genaamd worden ;
want Een is uw Meester ,
namelijk Christus ;
en gij zijt allen broeders .
*
En gij zult niemand uw vader noemen op de aarde ;
want Een is uw Vader ,
namelijk Die in de hemelen is .
*
Noch zult gij meesters genoemd worden ;
want Een is uw Meester ,
namelijk Christus .
*
Maar de meeste van u zal uw dienaar zijn .
*
En wie zichzelven verhogen zal ,
die zal vernederd worden ;
en wie zichzelven zal vernederen ,
die zal verhoogd worden .
*
Maar wee u ,
gij Schriftgeleerden en Farizeen ,
gij geveinsden !
want gij sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen ,
overmits gij daar niet ingaat ,
nochdegenen ,
die ingaan zouden ,
laat ingaan .
*
Wee u ,
gij Schriftgeleerden en Farizeen ,
gij geveinsden ,
want gij eet de huizen der weduwen op ,
en dat onder den schijn van lang te bidden ;
daarom zult gij tezwaarder oordeel ontvangen .
*
Wee u ,
gij Schriftgeleerden en Farizeen ,
gij geveinsden ,
want gij omreist zee en land ,
om een Jodengenoot te maken ,
en als hij het geworden is ,
zo maakt gijhem een kind der helle ,
tweemaal meer dan gij zijt .
*
Wee u ,
gij blinde leidslieden ,
die zegt :
Zo wie gezworen zal hebben bij den tempel ,
dat is niets ;
maar zo wie gezworen zal hebben bij het goud des tempels ,
dieis schuldig .
*
Gij dwazen en blinden ,
want wat is meerder ,
het goud ,
of de tempel ,
die het goud heiligt ?
*
En zo wie gezworen zal hebben bij het altaar ,
dat is niets ;
maar zo wie gezworen zal hebben bij de gave ,
die daarop is ,
die is schuldig .
*
Gij dwazen en blinden ,
want wat is meerder ,
de gave ,
of het altaar ,
dat de gave heiligt ?
*
Daarom wie zweert bij het altaar ,
die zweert bij hetzelve ,
en bij al wat daarop is .
*
En wie zweert bij den tempel ,
die zweert bij denzelven ,
en bij Dien ,
Die daarin woont .
*
En wie zweert bij den hemel ,
die zweert bij den troon Gods ,
en bij Dien ,
Die daarop zit .
*
Wee u ,
gij Schriftgeleerden en Farizeen ,
gij geveinsden ,
want gij vertient de munte ,
en de dille ,
en den komijn ,
en gij laat na het zwaarste der wet ,
namelijk hetoordeel ,
en de barmhartigheid ,
en het geloof .
Deze dingen moest men doen ,
en de andere niet nalaten .
*
Gij blinde leidslieden ,
die de mug uitzijgt ,
en den kemel doorzwelgt .
*
Wee u ,
gij Schriftgeleerden en Farizeen ,
gij geveinsden ,
want gij reinigt het buitenste des drinkbekers ,
en des schotels ,
maar van binnen zijn zij vol van roof enonmatigheid .
*
Gij blinde Farizeer ,
reinig eerst wat binnen in den drinkbeker en den schotel is ,
opdat ook het buitenste derzelve rein worde .
*
Wee u ,
gij Schriftgeleerden en Farizeen ,
gij geveinsden ,
want gij zijt den witgepleisterden graven gelijk ,
die van buiten wel schoon schijnen ,
maar van binnen zijnzij vol doodsbeenderen en alle onreinigheid .
*
Alzo ook schijnt gij wel den mensen van buiten rechtvaardig ,
maar van binnen zijt gij vol geveinsdheid en ongerechtigheid .
*
Wee u ,
gij Schriftgeleerden en Farizeen ,
gij geveinsden ,
want gij bouwt de graven der profeten op ,
en versiert de graftekenen der rechtvaardigen ;
*
En zegt :
Indien wij in de tijden onzer vaderen waren geweest ,
wij zouden met hen geen gemeenschap gehad hebben aan het bloed der profeten .
*
Aldus getuigt gij tegen uzelven ,
dat gij kinderen zijt dergenen ,
die de profeten gedood hebben .
*
Gij dan ook ,
vervult de mate uwer vaderen !
*
Gij slangen ,
gij adderengebroedsels !
hoe zoudt gij de helse verdoemenis ontvlieden ?
*
Daarom ziet ,
Ik zend tot u profeten ,
en wijzen ,
en schriftgeleerden ,
en uit dezelve zult gij sommigen doden en kruisigen ,
en sommigen uit dezelve zult gijgeselen in uw synagogen ,
en zult hen vervolgen van stad tot stad ;
*
Opdat op u kome al het rechtvaardige bloed ,
dat vergoten is op de aarde ,
van het bloed des rechtvaardigen Abels af ,
tot op het bloed van Zacharia ,
den zoonvan Barachia ,
welken gij gedood hebt tussen den tempel en het altaar .
*
Voorwaar zeg Ik u :
Al deze dingen zullen komen over dit geslacht .
*
Jeruzalem ,
Jeruzalem !
gij ,
die de profeten doodt ,
en stenigt ,
die tot u gezonden zijn !
hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen ,
gelijkerwijs eenhen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugels ;
en gijlieden hebt niet gewild .
*
Ziet ,
uw huis wordt u woest gelaten .
*
Want Ik zeg u :
Gij zult Mij van nu aan niet zien ,
totdat gij zeggen zult :
Gezegend is Hij ,
Die komt in den Naam des Heeren !
Matth &
euml ;
us 24
*
En Jezus ging uit en vertrok van den tempel ;
en Zijn discipelen kwamen bij Hem ,
om Hem de gebouwen des tempels te tonen .
*
En Jezus zeide tot hen :
Ziet gij niet al deze dingen ?
Voorwaar zeg Ik :
Hier zal niet een steen op den anderen steen gelaten worden ,
die niet afgebroken zalworden .
*
En als Hij op den Olijfberg gezeten was ,
gingen de discipelen tot Hem alleen ,
zeggende :
Zeg ons ,
wanneer zullen deze dingen zijn ,
en welk zal het teken zijn vanUw toekomst ,
en van de voleinding der wereld ?
*
En Jezus ,
antwoordende ,
zeide tot hen :
Ziet toe ,
dat u niemand verleide .
*
Want velen zullen komen onder Mijn Naam ,
zeggende :
Ik ben de Christus ;
en zij zullen velen verleiden .
*
En gij zult horen van oorlogen ,
en geruchten van oorlogen ;
ziet toe ,
wordt niet verschrikt ;
want al die dingen moeten geschieden ,
maar nog is het einde niet .
*
Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan ,
en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk ;
en er zullen zijn hongersnoden ,
en pestilentien ,
enaardbevingen in verscheidene plaatsen .
*
Doch al die dingen zijn maar een beginsel der smarten .
*
Alsdan zullen zij u overleveren in verdrukking ,
en zullen u doden ,
en gij zult gehaat worden van alle volken ,
om Mijns Naams wil .
*
En dan zullen er velen geergerd worden ,
en zullen elkander overleveren ,
en elkander haten .
*
En vele valse profeten zullen opstaan ,
en zullen er velen verleiden .
*
En omdat de ongerechtigheid vermenigvuldigd zal worden ,
zo zal de liefde van velen verkouden .
*
Maar wie volharden zal tot het einde ,
die zal zalig worden .
*
En dit Evangelie des Koninkrijks zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis allen volken ;
en dan zal het einde komen .
*
Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting ,
waarvan gesproken is door Daniel ,
de profeet ,
staande in de heilige plaats ; (
die het leest ,
die merkedaarop !)
*
Dat alsdan ,
die in Judea zijn ,
vlieden op de bergen ;
*
Die op het dak is ,
kome niet af ,
om iets uit zijn huis weg te nemen ;
*
En die op den akker is ,
kere niet weder terug ,
om zijn klederen weg te nemen .
*
Maar wee de bevruchten ,
en den zogenden vrouwen in die dagen !
*
Doch bidt ,
dat uw vlucht niet geschiede des winters ,
noch op een sabbat .
*
Want alsdan zal grote verdrukking wezen ,
hoedanige niet is geweest van het begin der wereld tot nu toe ,
en ook niet zijn zal .
*
En zo die dagen niet verkort werden ,
geen vlees zou behouden worden ;
maar om der uitverkorenen wil zullen die dagen verkort worden .
*
Alsdan ,
zo iemand tot ulieden zal zeggen :
Ziet ,
hier is de Christus ,
of daar ,
gelooft het niet .
*
Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan ,
en zullen grote tekenen en wonderheden doen ,
alzo dat zij (
indien het mogelijk ware )
ook deuitverkorenen zouden verleiden .
*
Ziet ,
Ik heb het u voorzegd !
*
Zo zij dan tot u zullen zeggen :
Ziet ,
hij is in de woestijn ;
gaat niet uit ;
Ziet ,
hij is in de binnenkameren ;
gelooft het niet .
*
Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten ,
en schijnt tot het westen ,
alzo zal ook de toekomst van den Zoon des mensen wezen .
*
Want alwaar het dode lichaam zal zijn ,
daar zullen de arenden vergaderd worden .
*
En terstond na de verdrukking dier dagen ,
zal de zon verduisterd worden ,
en de maan zal haar schijnsel niet geven ,
en de sterren zullen van den hemel vallen ,
ende krachten der hemelen zullen bewogen worden .
*
En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen ;
en dan zullen al de geslachten der aarde wenen ,
en zullen den Zoon des mensenzien ,
komende op de wolken des hemels ,
met grote kracht en heerlijkheid .
*
En Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid ,
en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden ,
van het ene uiterste derhemelen tot het andere uiterste derzelve .
*
En leert van den vijgeboom deze gelijkenis :
wanneer zijn tak nu teder wordt ,
en de bladeren uitspruiten ,
zo weet gij ,
dat de zomer nabij is .
*
Alzo ook gijlieden ,
wanneer gij al deze dingen zult zien ,
zo weet ,
dat het nabij is ,
voor de deur .
*
Voorwaar ,
Ik zeg u :
Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan ,
totdat al deze dingen zullen geschied zijn .
*
De hemel en de aarde zullen voorbijgaan ,
maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan .
*
Doch van dien dag en die ure weet niemand ,
ook niet de engelen der hemelen ,
dan Mijn Vader alleen .
*
En gelijk de dagen van Noach waren ,
alzo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des mensen .
*
Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed ,
etende en drinkende ,
trouwende en ten huwelijk uitgevende ,
tot den dag toe ,
in welken Noach in de arkging ;
*
En bekenden het niet ,
totdat de zondvloed kwam ,
en hen allen wegnam ;
alzo zal ook zijn de toekomst van de Zoon des mensen .
*
Alsdan zullen er twee op den akker zijn ,
de een zal aangenomen ,
en de ander zal verlaten worden .
*
Er zullen twee vrouwen malen in den molen ,
de ene zal aangenomen ,
en de andere zal verlaten worden .
*
Waakt dan ;
want gij weet niet ,
in welke ure uw Heere komen zal .
*
Maar weet dit ,
dat zo de heer des huizes geweten had ,
in welke nachtwake de dief komen zou ,
hij zou gewaakt hebben ,
en zou zijn huis niet hebben latendoorgraven .
*
Daarom ,
zijt ook gij bereid ;
want in welke ure gij het niet meent ,
zal de Zoon des mensen komen .
*
Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht ,
denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft ,
om hunlieder hun voedsel te geven ter rechtertijd ?
*
Zalig is die dienstknecht ,
welken zijn heer ,
komende ,
zal vinden alzo doende .
*
Voorwaar ,
Ik zeg u ,
dat hij hem zal zetten over al zijn goederen .
*
Maar zo die kwade dienstknecht in zijn hart zou zeggen :
Mijn heer vertoeft te komen ;
*
En zou beginnen zijn mededienstknechten te slaan ,
en te eten en te drinken met de dronkaards ;
*
Zo zal de heer van dezen dienstknecht komen ten dage ,
in welken hij hem niet verwacht ,
en ter ure ,
die hij niet weet ;
*
En zal hem afscheiden ,
en zijn deel zetten met de geveinsden ;
daar zal wening zijn en knersing der tanden .
Matth &
euml ;
us 25
*
Alsdan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden ,
welke haar lampen namen ,
en gingen uit ,
den bruidegom tegemoet .
*
En vijf van haar waren wijzen ,
en vijf waren dwazen .
*
Die dwaas waren ,
haar lampen nemende ,
namen geen olie met zich .
*
Maar de wijzen namen olie in haar vaten ,
met haar lampen .
*
Als nu de bruidegom vertoefde ,
werden zij allen sluimerig ,
en vielen in slaap .
*
En ter middernacht geschiedde een geroep :
Ziet ,
de bruidegom komt ,
gaat uit hem tegemoet !
*
Toen stonden al die maagden op ,
en bereidden haar lampen .
*
En de dwazen zeiden tot de wijzen :
Geeft ons van uw olie ;
want onze lampen gaan uit .
*
Doch de wijzen antwoordden ,
zeggende :
Geenszins ,
opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij ;
maar gaat liever tot de verkopers ,
en koopt vooruzelven .
*
Als zij nu heengingen om te kopen ,
kwam de bruidegom ;
en die gereed waren ,
gingen met hem in tot de bruiloft ,
en de deur werd gesloten .
*
Daarna kwamen ook de andere maagden ,
zeggende :
Heer ,
heer ,
doe ons open !
*
En hij ,
antwoordende ,
zeide :
Voorwaar zeg ik u :
Ik ken u niet .
*
Zo waakt dan ;
want gij weet den dag niet ,
noch de ure ,
in welke de Zoon des mensen komen zal .
*
Want het is gelijk een mens ,
die buiten '
s lands reizende ,
zijn dienstknechten riep ,
en gaf hun zijn goederen over .
*
En den ene gaf hij vijf talenten ,
en den anderen twee ,
en den derden een ,
een iegelijk naar zijn vermogen ,
en verreisde terstond .
*
Die nu de vijf talenten ontvangen had ,
ging heen ,
en handelde daarmede ,
en won andere vijf talenten .
*
Desgelijks ook die de twee ontvangen had ,
die won ook andere twee .
*
Maar die het ene ontvangen had ,
ging heen en groef in de aarde ,
en verborg het geld zijns heren .
*
En na een langen tijd kwam de heer van dezelve dienstknechten ,
en hield rekening met hen .
*
En die de vijf talenten ontvangen had ,
kwam ,
en bracht tot hem andere vijf talenten ,
zeggende :
Heer ,
vijf talenten hebt gij mij gegeven ;
zie ,
andere vijf talentenheb ik boven dezelve gewonnen .
*
En zijn heer zeide tot hem :
Wel ,
gij goede en getrouwe dienstknecht !
over weinig zijt gij getrouw geweest ;
over veel zal ik u zetten ;
ga in ,
in de vreugde uwsheeren .
*
En die de twee talenten ontvangen had ,
kwam ook tot hem ,
en zeide :
Heer ,
twee talenten hebt gij mij gegeven ;
zie ,
twee andere talenten heb ik boven dezelvegewonnen .
*
Zijn heer zeide tot hem :
Wel ,
gij goede en getrouwe dienstknecht ,
over weinig zijt gij getrouw geweest ;
over veel zal ik u zetten ;
ga in ,
in de vreugde uwsheeren .
*
Maar die het ene talent ontvangen had ,
kwam ook en zeide :
Heer ,
ik kende u ,
dat gij een hard mens zijt ,
maaiende ,
waar gij niet gezaaid hebt ,
en vergaderendevan daar ,
waar gij niet gestrooid hebt ;
*
En bevreesd zijnde ,
ben ik heengegaan ,
en heb uw talent verborgen in de aarde ;
zie ,
gij hebt het uwe .
*
Maar zijn heer ,
antwoordende ,
zeide tot hem :
Gij boze en luie dienstknecht !
gij wist ,
dat ik maai ,
waar ik niet gezaaid heb ,
en van daar vergader ,
waar ik nietgestrooid heb .
*
Zo moest gij dan mijn geld den wisselaren gedaan hebben ,
en ik ,
komende ,
zou het mijne wedergenomen hebben met woeker .
*
Neemt dan van hem het talent weg ,
en geeft het dengene ,
die de tien talenten heeft .
*
Want een iegelijk ,
die heeft ,
dien zal gegeven worden ,
en hij zal overvloedig hebben ;
maar van dengene ,
die niet heeft ,
van dien zal genomen worden ,
ook dathij heeft .
*
En werpt den onnutten dienstknecht uit in de buitenste duisternis ;
daar zal wening zijn en knersing der tanden .
*
En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid ,
en al de heilige engelen met Hem ,
dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid .
*
En voor Hem zullen al de volken vergaderd worden ,
en Hij zal ze van elkander scheiden ,
gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt .
*
En Hij zal de schapen tot Zijn rechter hand zetten ,
maar de bokken tot Zijn linker hand .
*
Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen ,
die tot Zijn rechter hand zijn :
Komt ,
gij gezegenden Mijns Vaders !
beerft dat Koninkrijk ,
hetwelk u bereid is van degrondlegging der wereld .
*
Want Ik ben hongerig geweest ,
en gij hebt Mij te eten gegeven ;
Ik ben dorstig geweest ,
en gij hebt Mij te drinken gegeven ;
Ik was een vreemdeling ,
en gij hebtMij geherbergd .
*
Ik was naakt ,
en gij hebt Mij gekleed ;
Ik ben krank geweest ,
en gij hebt Mij bezocht ;
Ik was in de gevangenis ,
en gij zijt tot Mij gekomen .
*
Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden ,
zeggende :
Heere !
wanneer hebben wij U hongerig gezien ,
en gespijzigd ,
of dorstig ,
en te drinken gegeven ?
*
En wanneer hebben wij U een vreemdeling gezien ,
en geherbergd ,
of naakt en gekleed ?
*
En wanneer hebben wij U krank gezien ,
of in de gevangenis ,
en zijn tot U gekomen ?
*
En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen :
Voorwaar zeg Ik u :
Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt ,
zo hebt gij dat Mijgedaan .
*
Dan zal Hij zeggen ook tot degenen ,
die ter linker hand zijn :
Gaat weg van Mij ,
gij vervloekten ,
in het eeuwige vuur ,
hetwelk den duivel en zijn engelen bereidis .
*
Want Ik ben hongerig geweest ,
en gij hebt Mij niet te eten gegeven ;
Ik ben dorstig geweest ,
en gij hebt Mij niet te drinken gegeven ;
*
Ik was een vreemdeling ;
en gij hebt Mij niet geherbergd ;
naakt ,
en gij hebt Mij niet gekleed ;
krank ,
en in de gevangenis ,
en gij hebt Mij niet bezocht .
*
Dan zullen ook dezen Hem antwoorden ,
zeggende :
Heere ,
wanneer hebben wij U hongerig gezien ,
of dorstig ,
of een vreemdeling ,
of naakt ,
of krank ,
of in degevangenis ,
en hebben U niet gediend ?
*
Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen :
Voorwaar zeg Ik u :
Voor zoveel gij dit een van deze minsten niet gedaan hebt ,
zo hebt gij het Mij ook niet gedaan .
*
En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn ;
maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven .
Matth &
euml ;
us 26
*
En het is geschied ,
als Jezus al deze woorden geeindigd had ,
dat Hij tot Zijn discipelen zeide :
*
Gij weet ,
dat na twee dagen het pascha is ,
en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden ,
om gekruisigd te worden .
*
Toen vergaderden de overpriesters en de Schriftgeleerden ,
en de ouderlingen des volks ,
in de zaal des hogepriesters ,
die genaamd was Kajafas ;
*
En zij beraadslaagden te zamen ,
dat zij Jezus met listigheid vangen en doden zouden .
*
Doch zij zeiden :
Niet in het feest ,
opdat er geen oproer worde onder het volk .
*
Als nu Jezus te Bethanie was ,
ten huize van Simon ,
de melaatse ,
*
Kwam tot Hem een vrouw ,
hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf ,
en goot ze uit op Zijn hoofd ,
daar Hij aan tafel zat .
*
En Zijn discipelen ,
dat ziende ,
namen het zeer kwalijk ,
zeggende :
Waartoe dit verlies ?
*
Want deze zalf had kunnen duur verkocht ,
en de penningen den armen gegeven worden .
*
Maar Jezus ,
zulks verstaande ,
zeide tot hen :
Waarom doet gij deze vrouw moeite aan ?
want zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht .
*
Want de armen hebt gij altijd met u ,
maar Mij hebt gij niet altijd .
*
Want als zij deze zalf op Mijn lichaam gegoten heeft ,
zo heeft zij het gedaan tot een voorbereiding van Mijn begrafenis .
*
Voorwaar zeg Ik u :
Alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld ,
daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van hetgeen zijgedaan heeft .
*
Toen ging een van de twaalven ,
genaamd Judas Iskariot ,
tot de overpriesters ,
*
En zeide :
Wat wilt gij mij geven ,
en ik zal Hem u overleveren ?
En zij hebben hem toegelegd dertig zilveren penningen .
*
En van toen af zocht hij gelegenheid ,
opdat hij Hem overleveren mocht .
*
En op den eerste dag der ongehevelde broden kwamen de discipelen tot Jezus ,
zeggende tot Hem :
Waar wilt Gij ,
dat wij U bereiden het pascha te eten ?
*
En Hij zeide :
Gaat heen in de stad ,
tot zulk een ,
en zegt hem :
De Meester zegt :
Mijn tijd is nabij ,
Ik zal bij u het pascha houden met Mijn discipelen .
*
En de discipelen deden ,
gelijk Jezus hun bevolen had ,
en bereidden het pascha .
*
En als het avond geworden was ,
zat Hij aan met de twaalven .
*
En toen zij aten ,
zeide Hij :
Voorwaar ,
Ik zeg u ,
dat een van u Mij zal verraden .
*
En zij ,
zeer bedroefd geworden zijnde ,
begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen :
Ben ik het ,
Heere ?
*
En Hij ,
antwoordende ,
zeide :
Die de hand met Mij in den schotel indoopt ,
die zal Mij verraden .
*
De Zoon des mensen gaat wel heen ,
gelijk van Hem geschreven is ;
maar wee dien mens ,
door welken de Zoon des mensen verraden wordt ;
het ware hemgoed ,
zo die mens niet geboren was geweest .
*
En Judas ,
die Hem verried ,
antwoordde en zeide :
Ben ik het ,
Rabbi ?
Hij zeide tot hem :
Gij hebt het gezegd .
*
En als zij aten ,
nam Jezus het brood ,
en gezegend hebbende ,
brak Hij het ,
en gaf het den discipelen ,
en zeide :
Neemt ,
eet ,
dat is Mijn lichaam .
*
En Hij nam den drinkbeker ,
en gedankt hebbende ,
gaf hun dien ,
zeggende :
Drinkt allen daaruit ;
*
Want dat is Mijn bloed ,
het bloed des Nieuwen Testaments ,
hetwelk voor velen vergoten wordt ,
tot vergeving der zonden .
*
En Ik zeg u ,
dat Ik van nu aan niet zal drinken van de vrucht des wijnstoks ,
tot op dien dag ,
wanneer Ik met u dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk MijnsVaders .
*
En als zij den lofzang gezongen hadden ,
gingen zij uit naar den Olijfberg .
*
Toen zeide Jezus tot hen :
Gij zult allen aan Mij geergerd worden in deze nacht ;
want er is geschreven :
Ik zal den Herder slaan ,
en de schapen der kudde zullenverstrooid worden .
*
Maar nadat Ik zal opgestaan zijn ,
zal Ik u voorgaan naar Galilea .
*
Doch Petrus ,
antwoordende ,
zeide tot Hem :
Al werden zij ook allen aan U geergerd ,
ik zal nimmermeer geergerd worden .
*
Jezus zeide tot hem :
Voorwaar ,
Ik zeg u ,
dat gij in dezen zelfden nacht ,
eer de haan gekraaid zal hebben ,
Mij driemaal zult verloochenen .
*
Petrus zeide tot Hem :
Al moest ik ook met U sterven ,
zo zal ik U geenszins verloochenen !
Desgelijks zeiden ook al de discipelen .
*
Toen ging Jezus met hen in een plaats genaamd Gethsemane ,
en zeide tot de discipelen :
Zit hier neder ,
totdat Ik heenga ,
en aldaar zal gebeden hebben .
*
En met Zich nemende Petrus ,
en de twee zonen van Zebedeus ,
begon Hij droevig en zeer beangst te worden .
*
Toen zeide Hij tot hen :
Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe ;
blijft hier en waakt met Mij .
*
En een weinig voortgegaan zijnde ,
viel Hij op Zijn aangezicht ,
biddende en zeggende :
Mijn Vader ,
indien het mogelijk is ,
laat dezen drinkbeker van Mijvoorbijgaan ?
doch niet ,
gelijk Ik wil ,
maar gelijk Gij wilt .
*
En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende ,
en zeide tot Petrus :
Kunt gij dan niet een uur met Mij waken ?
*
Waakt en bidt ,
opdat gij niet in verzoeking komt ;
de geest is wel gewillig ,
maar het vlees is zwak .
*
Wederom ten tweeden male heengaande ,
bad Hij ,
zeggende :
Mijn Vader !
Indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan ,
tenzij dat Ik hem drinke ,
Uwwil geschiede !
*
En komende bij hen ,
vond Hij hen wederom slapende ;
want hun ogen waren bezwaard .
*
En hen latende ,
ging Hij wederom heen ,
en bad ten derden male ,
zeggende dezelfde woorden .
*
Toen kwam Hij tot Zijn discipelen ,
en zeide tot hen :
Slaapt nu voort ,
en rust ;
ziet ,
de ure is nabij gekomen ,
en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in dehanden der zondaren .
*
Staat op ,
laat ons gaan ;
ziet ,
hij is nabij ,
die Mij verraadt .
*
En als Hij nog sprak ,
ziet ,
Judas ,
een van de twaalven ,
kwam ,
en met hem een grote schare ,
met zwaarden en stokken ,
gezonden van de overpriesters enouderlingen des volks .
*
En die Hem verried ,
had hun een teken gegeven ,
zeggende :
Dien ik zal kussen ,
Dezelve is het ,
grijpt Hem .
*
En terstond komende tot Jezus ,
zeide hij :
Wees gegroet ,
Rabbi !
en hij kuste Hem .
*
Maar Jezus zeide tot hem :
Vriend !
waartoe zijt gij hier !
Toen kwamen zij toe ,
en sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem .
*
En ziet ,
een van degenen ,
die met Jezus waren ,
de hand uitstekende ,
trok zijn zwaard uit ,
en slaande den dienstknecht des hogepriesters ,
hieuw zijn oor af .
*
Toen zeide Jezus tot hem :
Keer uw zwaard weder in zijn plaats ;
want allen ,
die het zwaard nemen ,
zullen door het zwaard vergaan .
*
Of meent gij ,
dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden ,
en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten ?
*
Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden ,
die zeggen ,
dat het alzo geschieden moet ?
*
Ter zelfder ure sprak Jezus tot de scharen :
Gij zijt uitgegaan als tegen een moordenaar ,
met zwaarden en stokken ,
om Mij te vangen ;
dagelijks zat Ik bij u ,
lerende in den tempel ,
en gij hebt Mij niet gegrepen ;
*
Doch dit alles is geschied ,
opdat de Schriften der profeten zouden vervuld worden .
Toen vluchtten al de discipelen ,
Hem verlatende .
*
Die nu Jezus gevangen hadden ,
leidden Hem heen tot Kajafas ,
den hogepriester ,
alwaar de Schriftgeleerden en ouderlingen vergaderd waren .
*
En Petrus volgde Hem van verre tot aan de zaal des hogepriesters ,
en binnengegaan zijnde ,
zat hij bij de dienaren ,
om het einde te zien .
*
En de overpriesters ,
en de ouderlingen ,
en de gehele grote raad zochten valse getuigenis tegen Jezus ,
opdat zij Hem doden mochten ;
en vonden niet .
*
En hoewel er vele valse getuigen toegekomen waren ,
zo vonden zij toch niet .
*
Maar ten laatste kwamen twee valse getuigen ,
en zeiden :
Deze heeft gezegd :
Ik kan den tempel Gods afbreken ,
en in drie dagen denzelven opbouwen .
*
En de hogepriester ,
opstaande ,
zeide tot Hem :
Antwoordt Gij niets ?
Wat getuigen dezen tegen U ?
*
Doch Jezus zweeg stil .
En de hogepriester ,
antwoordende ,
zeide tot Hem :
Ik bezweer U bij den levenden God ,
dat Gij ons zegt ,
of Gij zijt de Christus ,
de Zoonvan God ?
*
Jezus zeide tot hem :
Gij hebt het gezegd .
Doch Ik zeg ulieden :
Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen ,
zittende ter rechter hand der kracht Gods ,
enkomende op de wolken des hemels .
*
Toen verscheurde de hogepriester zijn klederen ,
zeggende :
Hij heeft God gelasterd ,
wat hebben wij nog getuigen van node ?
Ziet ,
nu hebt gij Zijn gods lasteringgehoord .
*
Wat dunkt ulieden ?
En zij ,
antwoordende ,
zeiden :
Hij is des doods schuldig .
*
Toen spogen zij in Zijn aangezicht ,
en sloegen Hem met vuisten .
*
En anderen gaven Hem kinnebakslagen ,
zeggende :
Profeteer ons ,
Christus ,
wie is het ,
die U geslagen heeft ?
*
En Petrus zat buiten in de zaal ;
en een dienstmaagd kwam tot hem ,
zeggende :
Gij waart ook met Jezus ,
den Galileer .
*
Maar hij loochende het voor allen ,
zeggende :
Ik weet niet ,
wat gij zegt .
*
En als hij naar de voorpoort uitging ,
zag hem een andere dienstmaagd ,
en zeide tot degenen ,
die aldaar waren :
Deze was ook met Jezus den Nazarener .
*
En hij loochende het wederom met een eed ,
zeggende :
Ik ken den Mens niet .
*
En een weinig daarna ,
die er stonden ,
bijkomende ,
zeiden tot Petrus :
Waarlijk ,
gij zijt ook van die ,
want ook uw spraak maakt u openbaar .
*
Toen begon hij zich te vervloeken ,
en te zweren :
Ik ken den Mens niet .
*
En terstond kraaide de haan ;
en Petrus werd indachtig het woord van Jezus ,
Die tot hem gezegd had :
Eer de haan gekraaid zal hebben ,
zult gij Mij driemaalverloochenen .
En naar buiten gaande ,
weende hij bitterlijk .
*
Als het nu morgenstond geworden was ,
hebben al de overpriesters en de ouderlingen des volks te zamen raad genomen tegen Jezus ,
dat zij Hem dodenzouden .
*
En Hem gebonden hebbende ,
leidden zij Hem weg ,
en gaven Hem over aan Pontius Pilatus ,
den stadhouder .
*
Toen heeft Judas ,
dien Hem verraden had ,
ziende ,
dat Hij veroordeeld was ,
berouw gehad ,
en heeft de dertig zilveren penningen den overpriesters en denouderlingen wedergebracht ,
*
Zeggende :
Ik heb gezondigd ,
verradende het onschuldig bloed !
Maar zij zeiden :
Wat gaat ons dat aan ?
Gij moogt toezien .
*
En als hij de zilveren penningen in den tempel geworpen had ,
vertrok hij ,
en heengaande verworgde zichzelven .
*
En de overpriesters ,
de zilveren penningen nemende ,
zeiden :
Het is niet geoorloofd ,
dezelve in de offerkist te leggen ,
dewijl het een prijs des bloeds is .
*
En te zamen raad gehouden hebbende ,
kochten zij daarmede den akker des pottenbakkers ,
tot een begrafenis voor de vreemdelingen .
*
Daarom is die akker genaamd de akker des bloeds ,
tot op den huidigen dag .
*
Toen is vervuld geworden ,
hetgeen gesproken is door den profeet Jeremia ,
zeggende :
En zij hebben de dertig zilveren penningen genomen ,
de waarde desGewaardeerden van de kinderen Israels ,
Denwelken zij gewaardeerd hebben ;
*
En hebben dezelve gegeven voor den akker des pottenbakkers ;
volgens hetgeen mij de Heere bevolen heeft .
*
En Jezus stond voor den stadhouder ;
en de stadhouder vraagde Hem ,
zeggende :
Zijt Gij de Koning der Joden ?
En Jezus zeide tot hem :
Gij zegt het .
*
En als Hij van de overpriesters en de ouderlingen beschuldigd werd ,
antwoordde Hij niets .
*
Toen zeide Pilatus tot Hem :
Hoort Gij niet ,
hoevele zaken zij tegen U getuigen ?
*
Maar Hij antwoordde hem niet op een enig woord ,
alzo dat de stadhouder zich zeer verwonderde .
*
En op het feest was de stadhouder gewoon den volke een gevangene los te laten ,
welke zij wilden .
*
En zij hadden toen een welbekende gevangene ,
genaamd Bar-abbas .
*
Als zij dan vergaderd waren ,
zeide Pilatus tot hen :
Welken wilt gij ,
dat ik u zal loslaten ,
Bar-abbas ,
of Jezus ,
Die genaamd wordt Christus ?
*
Want hij wist ,
dat zij Hem door nijdigheid overgeleverd hadden .
*
En als hij op de rechterstoel zat ,
zo heeft zijn huisvrouw tot hem gezonden ,
zeggende :
Heb toch niet te doen met dien Rechtvaardige ;
want ik heb heden veelgeleden in den droom om Zijnentwil .
*
Maar de overpriesters en de ouderlingen hebben den scharen aangeraden ,
dat zij zouden Bar-abbas begeren ,
en Jezus doden .
*
En de stadhouder ,
antwoordende ,
zeide tot hen :
Welke van deze twee wilt gij ,
dat ik u zal loslaten ?
En zij zeiden :
Bar-abbas .
*
Pilatus zeide tot hen :
Wat zal ik dan doen met Jezus ,
Die genaamd wordt Christus ?
Zij zeiden allen tot hem :
Laat Hem gekruisigd worden .
*
Doch de stadhouder zeide :
Wat heeft Hij dan kwaads gedaan ?
En zij riepen te meer ,
zeggende :
Laat Hem gekruisigd worden !
*
Als nu Pilatus zag ,
dat hij niet vorderde ,
maar veel meer dat er oproer werd ,
nam hij water en wies de handen voor de schare ,
zeggende :
Ik ben onschuldig aanhet bloed dezes Rechtvaardigen ;
gijlieden moogt toezien .
*
En al het volk ,
antwoordende ,
zeide :
Zijn bloed kome over ons ,
en over onze kinderen .
*
Toen liet hij hun Bar-abbas los ,
maar Jezus gegeseld hebbende ,
gaf hij Hem over om gekruisigd te worden .
*
Toen namen de krijgsknechten des stadhouders Jezus met zich in het rechthuis ,
en vergaderden over Hem de ganse bende .
*
En als zij Hem ontkleed hadden ,
deden zij Hem een purperen mantel om ;
*
En een kroon van doornen gevlochten hebbende ,
zetten die op Zijn hoofd ,
en een rietstok in Zijn rechter hand ;
en vallende op hun knieen voor Hem ,
bespottenzij Hem ,
zeggende :
Wees gegroet ,
Gij Koning der Joden !
*
En op Hem gespogen hebbende ,
namen zij de rietstok en sloegen op Zijn hoofd .
*
En toen zij Hem bespot hadden ,
deden zij Hem den mantel af ,
en deden Hem Zijn klederen aan ,
en leidden Hem heen om te kruisigen .
*
En uitgaande ,
vonden zij een man van Cyrene ,
met name Simon ;
deze dwongen zij ,
dat hij Zijn kruis droeg .
*
En gekomen zijnde tot de plaats ,
genaamd Golgotha ,
welke is gezegd Hoofdschedelplaats ,
*
Gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd ;
en als Hij dien gesmaakt had ,
wilde Hij niet drinken .
*
Toen zij nu Hem gekruisigd hadden ,
verdeelden zij Zijn klederen ,
het lot werpende ;
opdat vervuld zou worden ,
hetgeen gezegd is door den profeet :
Zij hebbenMijn klederen onder zich verdeeld ,
en hebben het lot over Mijn kleding geworpen .
*
En zij ,
nederzittende ,
bewaarden Hem aldaar .
*
En zij stelden boven Zijn hoofd Zijn beschuldiging geschreven :
DEZE Is JEZUS ,
De KONING DER JODEN .
*
Toen werden met Hem twee moordenaars gekruisigd ,
een ter rechter -,
en een ter linker zijde .
*
En die voorbijgingen ,
lasterden Hem ,
schuddende hun hoofden ,
*
En zeggende :
Gij ,
Die den tempel afbreekt ,
en in drie dagen opbouwt ,
verlos Uzelven .
Indien Gij de Zone Gods zijt ,
zo kom af van het kruis .
*
En desgelijks ook de overpriesters met de Schriftgeleerden ,
en ouderlingen ,
en Farizeen ,
Hem bespottende ,
zeiden :
*
Anderen heeft Hij verlost ,
Hij kan Zichzelven niet verlossen .
Indien Hij de Koning Israels is ,
dat Hij nu afkome van het kruis ,
en wij zullen Hem geloven .
*
Hij heeft op God betrouwd ;
dat Hij Hem nu verlosse ,
indien Hij Hem wel wil ;
want Hij heeft gezegd :
Ik ben Gods Zoon .
*
En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars ,
die met Hem gekruisigd waren .
*
En van de zesde ure aan werd er duisternis over de gehele aarde ,
tot de negende ure toe .
*
En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem zeggende :
ELI ,
ELI ,
LAMA SABACHTHANI !
dat is :
Mijn God !
Mijn God !
Waarom hebt Gij Mijverlaten !
*
En sommigen van die daar stonden ,
zulks horende ,
zeiden :
Deze roept Elias .
*
En terstond een van hen toe lopende ,
nam een spons ,
en die met edik gevuld hebbende ,
stak ze op een rietstok ,
en gaf Hem te drinken .
*
Doch de anderen zeiden :
Houd op ,
laat ons zien ,
of Elias komt ,
om Hem te verlossen .
*
En Jezus ,
wederom met een grote stem roepende ,
gaf den geest .
*
En ziet ,
het voorhangsel des tempels scheurde in tweeen ,
van boven tot beneden ;
en de aarde beefde ,
en de steenrotsen scheurden .
*
En de graven werden geopend ,
en vele lichamen der heiligen ,
die ontslapen waren ,
werden opgewekt ;
*
En uit de graven uitgegaan zijnde ,
na Zijn opstanding ,
kwamen zij in de heilige stad ,
en zijn velen verschenen .
*
En de hoofdman over honderd ,
en die met hem Jezus bewaarden ,
ziende de aardbeving ,
en de dingen ,
die geschied waren ,
werden zeer bevreesd ,
zeggende:Waarlijk ,
Deze was Gods Zoon !
*
En aldaar waren vele vrouwen ,
van verre aanschouwende ,
die Jezus gevolgd waren van Galilea ,
om Hem te dienen .
*
Onder dewelke was Maria Magdalena ,
en Maria ,
de moeder van Jakobus en Joses ,
en de moeder der zonen van Zebedeus .
*
En als het avond geworden was ,
kwam een rijk man van Arimathea ,
met name Jozef ,
die ook zelf een discipel van Jezus was .
*
Deze kwam tot Pilatus ,
en begeerde het lichaam van Jezus .
Toen beval Pilatus ,
dat hem het lichaam gegeven zou worden .
*
En Jozef ,
het lichaam nemende ,
wond hetzelve in een zuiver fijn lijnwaad .
*
En legde dat in zijn nieuw graf ,
hetwelk hij in een steenrots uitgehouwen had ;
en een grote steen tegen de deur des grafs gewenteld hebbende ,
ging hij weg .
*
En aldaar was Maria Magdalena ,
en de andere Maria ,
zittende tegenover het graf .
*
Des anderen daags nu ,
welke is na de voorbereiding ,
vergaderden de overpriesters en de Farizeen tot Pilatus ,
*
Zeggende :
Heer ,
wij zijn indachtig ,
dat deze verleider ,
nog levende ,
gezegd heeft :
Na drie dagen zal Ik opstaan .
*
Beveel dan ,
dat het graf verzekerd worde tot den derden dag toe ,
opdat Zijn discipelen misschien niet komen bij nacht ,
en stelen Hem ,
en zeggen tot het volk:Hij is opgestaan van de doden ;
en zo zal de laatste dwaling erger zijn ,
dan de eerste .
*
En Pilatus zeide tot henlieden :
Gij hebt een wacht ;
gaat heen ,
verzekert het ,
gelijk gij het verstaat .
*
En zij heengaande ,
verzekerden het graf met de wacht ,
den steen verzegeld hebbende .
*
En laat na de sabbat ,
als het begon te lichten ,
tegen den eersten dag der week ,
kwam Maria Magdalena ,
en de andere Maria ,
om het graf te bezien .
*
En ziet ,
er geschiedde een grote aardbeving ;
want een engel des Heeren ,
nederdalende uit den hemel ,
kwam toe ,
en wentelde de steen af van de deur ,
en zat opdenzelven .
*
En zijn gedaante was gelijk een bliksem ,
en zijn kleding wit gelijk sneeuw .
*
En uit vrees van hem zijn de wachters zeer verschrikt geworden ,
en werden als doden .
*
Maar de engel ,
antwoordende ,
zeide tot de vrouwen :
Vreest gijlieden niet ;
want ik weet ,
dat gij zoekt Jezus ,
Die gekruisigd was .
*
Hij is hier niet ;
want Hij is opgestaan ,
gelijk Hij gezegd heeft .
Komt herwaarts ,
ziet de plaats ,
waar de Heere gelegen heeft .
*
En gaat haastelijk heen ,
en zegt Zijn discipelen ,
dat Hij opgestaan is van de doden ;
en ziet ,
Hij gaat u voor naar Galilea ,
daar zult gij Hem zien .
Ziet ,
ik heb hetulieden gezegd .
*
En haastelijk uitgaande van het graf ,
met vreze en grote blijdschap ,
liepen zij heen ,
om hetzelve Zijn discipelen te boodschappen .
*
En als zij heengingen ,
om Zijn discipelen te boodschappen ,
ziet ,
Jezus is haar ontmoet ,
zeggende :
Weest gegroet !
En zij ,
tot Hem komende ,
grepen Zijn voeten ,
en aanbaden Hem .
*
Toen zeide Jezus tot haar :
Vreest niet ;
gaat henen ,
boodschapt Mijn broederen ,
dat zij heengaan naar Galilea ,
en aldaar zullen zij Mij zien .
*
En als zij heengingen ,
ziet ,
enigen van de wacht kwamen in de stad ,
en boodschapten den overpriesters al de dingen ,
die geschied waren .
*
En zij vergaderd zijnde met de ouderlingen ,
en te zamen raad genomen hebbende ,
gaven zij den krijgsknechten veel gelds ,
*
En zeiden :
Zegt :
Zijn discipelen zijn des nachts gekomen ,
en hebben Hem gestolen ,
als wij sliepen .
*
En indien zulks komt gehoord te worden van den stadhouder ,
wij zullen hem tevreden stellen ,
en maken ,
dat gij zonder zorg zijt .
*
En zij ,
het geld genomen hebbende ,
deden ,
gelijk zij geleerd waren .
En dit woord is verbreid geworden bij de Joden tot op den huidigen dag .
*
En de elf discipelen zijn heengegaan naar Galilea ,
naar den berg ,
waar Jezus hen bescheiden had .
*
En als zij Hem zagen ,
baden zij Hem aan ;
doch sommigen twijfelden .
*
En Jezus ,
bij hen komende ,
sprak tot hen ,
zeggende :
Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde .
*
Gaat dan henen ,
onderwijst al de volken ,
dezelve dopende in de Naam des Vaders ,
en des Zoons ,
en des Heiligen Geestes ;
lerende hen onderhouden alles ,
watIk u geboden heb .